Meer weten? Klik op More.
De gijzeling
16 september 1944 is een heugelijke dag voor Sint-Laureins, de eerste Canadese soldaten komen aan in het dorp. Sente is bevrijd!
Aan het gemeentehuis worden drie vlaggen gehesen. De Belgische in het midden, de Engelse links en de Amerikaanse aan de rechtse kant. Ze zullen geen Canadese vlag gehad hebben zeker.
De Witte Brigade – Vlamingen die zich gegroepeerd hadden tegen de bezetter – eigent zich een deel van het gemeentehuis toe met als doel wapens en munitie te stockeren. Ze hebben er kogels, handgranaten en ergens hebben ze zelfs een motorvoertuig bemachtigd dat voor de deur in de zon staat te blinken.
Op de benedenverdieping van het gemeentehuis woont champetter Aimé Van Holsbeke met zijn vrouw Rachel en zoontje Wilfried. De veldwachter is conciërge van het gemeentehuis.
De Duitsers waren weliswaar verdreven uit het dorp, maar ze zaten niet ver. Juist over de brug in het huis van Meulemeesters. En ze zagen het hele gebeuren met lede ogen aan.
Vijf dagen na de “bevrijding” van Sint-Laureins, op 21 september 1944, steekt een groep Duitsers met een vlot de vaart over – de brug was immers vernield – en komen ongemerkt naar het gemeentehuis. Ze gijzelen al wie ze daar zien en eisen alle munitie op die de witte brigade daar verzameld had. Onder de gijzelaars, onze champetter met vrouw en kind, meester Dupré, burgemeester Laurent De Sutter, …
De toen 7-jarige Wilfried Van Holsbeke, nu 85 jaar oud en de enige overlevende van de fameuze gijzeling, vertelt ons het verhaal uit eerste hand.

Gemeentehuis van Sint-Laureins
Het was 21 september 1944 in de voormiddag. Mijn ouders en ik woonden in het gemeentehuis. Mijn pa was veldwachter en mijn ma huisvrouw. Die moesten daar wonen als een soort conciërge en huisbewaarder.

Veldwachter Aimé Van Holsbeke
We zaten in de periode op het einde van de oorlog. De Duitsers waren weg en een stuk van het gemeentehuis werd gebruikt door de “witte brigade” en die konden 24 uur op 24 uur altijd binnen en buiten. Wij konden dus geen enkele deur op slot doen en hadden dus niets van privacy.
Op een bepaald moment was er uitdeling van de rantsoeneringszegels. Iedereen had één persoonlijke kaart op naam en daarmee kon je om de zoveel tijd uw zegels gaan afhalen op het gemeentehuis. Dat ging gepaard met heen en weer geloop van veel volk.
De oorlog was aan het afzwakken maar er bleef toch nog hevig verzet van de nog resterende Duitse soldaten.
Plots kwam mijn vader langs de binnentrap van het gemeentehuis naar beneden waar wij woonden en zegt tegen ons “er zijn Duitsers gesignaleerd”. Mijn pa trekt onmiddellijk zijn veldwachtersuniform uit en zijn burgerkleren aan. Hij grabbelt zijn burgerpaspoort en gaat weer naar boven, naar het gemeentehuis. Intussen waren al meerdere Duitse soldaten rond het gemeentehuis komen opdagen. Ze kwamen precies van overal en op een minimum van tijd was het gemeentehuis omsingeld.
De groep bestond uit een officier een onderofficier en een vrij groot aantal soldaten.
Mijn pa moest onmiddellijk de Belgische vlag binnenhalen. De Engelse en de Amerikaanse werden door een Duitse soldaat van de mast getrokken en gescheurd.
Het begon al goed! De onderofficier ging de trappen aan de buitenkant op, voorbij het raam waar de gemeentesecretaris zijn bureau had. Hij sloeg met zijn linkerarm het glas kapot en liep naar zijn officier om te laten zien “dat ze hem aangevallen hadden”. Die onderofficier probeerde waarschijnlijk wraak te nemen en had ons liefst allemaal zien afmaken. Gelukkig stond de officier op het voetpad en had alles gezien. Hij wees zijn onderofficier erop dat hij van geen leugens gediend was en de tweede in bevel bond in.
Ondertussen hadden de soldaten iedereen uit het gemeentehuis naar beneden gebracht en verzameld op het plein voor het gemeentehuis. Daar stonden we dan, rondom ons kijkend, wenend en niet wetend wat er met ons zou gaan gebeuren.
Was er daar toch wel enen van de witte brigade die begon te schieten op een Duitser die aan de overkant van de straat aanbelde aan het huis van burgemeester De Sutter. Iemand uit onze groep riep luid “stop, stop” en gelukkig werd de Duitser niet geraakt of we waren misschien allemaal doodgeschoten.
Op dat moment van totale verwarring hebben alle zogenaamde helden van de witte brigade het op een lopen gezet. Om hun eigen vel te redden zeker.
Mijn pa en de andere mannen uit de groep op het plein moesten alle munitie in wasmanden laden en naar de Dorpsstraat brengen. Meteen daarna werd de groep midden op straat opgesteld met het gezicht richting Moershoofdebrug.

Zo vertrok het konvooi, de mannen met de wasmanden munitie voorop, de rest erachter. Ik liep tussen mijn ma en Margriet Wulfrancke, hand in hand. Links en rechts twee Duitsers, met een machinegeweer gericht op het punt van waar wij vertrokken waren. Onderweg was het ongelooflijk stil. Er werd gebeden, er werd geweend. Als kind van 7 jaar begreep ik er weinig van. Ik zag wel dat er iets niet in orde was, maar ik was toen nog niet rijp genoeg om het allemaal te begrijpen.
Toen we aan het huis nr. 17 gekomen waren, toen bewoond door de familie De Ruyter, werd er door de twee Duitsers links en rechts achter ons plots geschoten in de richting vanwaar we kwamen. Complete verwarring! Mijn ma, Margriet en ik lopen van de straat weg, de oprit naast nr. 17 op. Alles was daar op slot want het nieuws dat de Duitsers weergekeerd waren had zich als een lopend vuur verspreid en iedereen was bang en op zijn hoede. Mijn ma klopte op de achterdeur en gelukkig deed iemand open. Met ons drieën vlogen we naar binnen waarna de deur achter ons weer op slot ging. We gingen schuilen in de kelder die al vol zat met buren. De paternoster deed flink zijn werk onder de angstige mensen.
Maar wat was er toch gebeurd dat die mannen begonnen te schieten? Wel, er waren Canadese tanks uit Balgerhoeke langs de Leemweg de Dorpsstraat ingedraaid, met de loop van hun kanon richting Moershoofdebrug. De bewoners van rechtover het gemeentehuis hielden de tanks tegen en verwittigden hen dat de Duitsers een grote groep burgers als gijzelaars meegenomen hadden.
Er werd niet meer geschoten en de groep ging verder tot aan wat restte van Moershoofdebrug.

Veel Moershoofdebrug was er in 1944 niet over
De dragers van de munitie moesten die langs de oever naar beneden tot aan de vaart brengen, waar een vlot lag. Ze moesten alles op het vlot laden en terug naar boven strompelen.
Daarna moest iedereen met het gezicht naar de muur gaan staan, de handen in de lucht. Iedereen dacht “nu gebeurt het, het is gedaan met ons”. Maar de officier riep iedereen op om zich om te keren en geloof het of niet, hij dankte iedereen om zo goed en kalm te zijn meegekomen. En, … iedereen mocht naar huis.
De Duitsers staken met het vlot terug de vaart over. Ondertussen waren de Canadese tanks ook aan de vaart aangekomen en er brak een vuurgevecht uit. Maar daar weten de gegijzelden zo goed als niets van, want op het moment dat de officier zei dat ze naar huis mochten is de ganse groep ervandoor gegaan. Ze probeerden allemaal terug naar het gemeentehuis te vluchten, zij het niet langs de straat. Ze liepen door tuinen, over en door hagen, over betonnen afsluitingen, … Ongelooflijk hoe lenig sommigen plots waren.
Mijn ouders en ik zijn daarna met de fiets naar Eeklo gevlucht, bij een zus van mijn ma in het Garenstraatje.
Als slotoverweging wil Wilfried nog meegeven dat iedereen die aanwezig was zijn of haar leven te danken had aan de koelbloedigheid van de Duitse officier. Zonder hem was het waarschijnlijk een slachtpartij geworden.