top of page

Wilhelmietenklooster

We herinneren ons nog de jaarwisseling 1999 - 2000. Alle computers zouden crashen, de computergestuurde liften zouden naar beneden tuimelen, overal gingen de lichten uitgaan. Noem maar op. De fameuze millenniumbug zou alles om zeep helpen.

 

Uiteraard hadden we ook de (on)nodige doemdenkers die het einde van de mensheid voorspelden.

 

Bij het einde van het eerste millennium was het niet anders. Bij gebrek aan computers om over te foeteren was een hoop pessimisten ervan overtuigd dat de wereld in het jaar 1000 zou vergaan. Toen was de macht van de kerk nog zeer groot en hele groepen mensen gingen als kluizenaars leven en deden van ’s morgens tot ’s avonds niet anders dan bidden. Je wist immers maar nooit.

 

Toen de wereld dan toch niet verging verenigden die kluizenaars of eremieten zich in kluizenaarsorden. Zo ontstond de Orde der Eremieten van Sint-Wilhelmus in 1211 in Italië. Ze werd opgericht door een Frans ridder, Willem van Maleval, die er meteen maar zijn voornaam aan gaf.

Willem van Maleval

In het begin ging het er nogal straf aan toe: de monniken droegen een ruw geweven bruin boetekleed, liepen blootvoets en hadden ontelbare vasten- en boetedagen. ’t Was geen lolletje om Wilhelmiet te zijn. Verschillende pausen verlichtten hun leven een beetje: ze mochten een wit habijt dragen dat niet meer zo grof geweven was en dus wat comfortabeler zat. Boven dat habijt droegen ze een bruin schouderkleed, het zogenaamde scapulier.

In 1248 kregen ze de titel van “Eremijten van Sint-Wilhelm” en uiteindelijk kregen ze autonomie en het recht op privileges en bezittingen.

 

Die kluizenaars bouwen kloosters over de ganse wereld en rond 1250 wordt er warempel eentje gebouwd in Watervliet.

 

Dat zat zo: Margareta van Constantinopel, gravin van Vlaanderen laat de braakliggende gronden toebehorend aan Dirk Cleilant min of meer in kaart brengen om die te kunnen schenken aan de Orde om er een klooster op te richten. Die mannen hadden het over 800 tot 900 gemet grond, wat tussen de 350 en de 400 hectare zou betekenen. Ik kan mij niet voorstellen dat zoveel grond door een paar paters zou gecultiveerd kunnen worden. Dus ofwel betreft het een schrijffout ofwel werd maar een deeltje van de grond bewerkt.

 

In het begin spraken ze wel over het klooster van Biervliet, maar als je beter keek staat het klooster toch op de grens tussen Watervliet en Boekhoute. Het klooster werd opgericht in de Laureinepolder, tussen waar nu het Leopoldkanaal ligt en de Wilhelmietenweg, vlak bij de Kerkenhofstede.

Dat ze het hadden over Biervliet lijkt logisch als je de plaatselijke situatie bekijkt. Dat klooster werd niet zomaar in het hol van Pluto opgericht. Neen, het kwam aan een belangrijke baan te liggen die daar al door de Romeinen werd aangelegd, de aloude heirbaan van Bavay in Frankrijk over Aardenburg en zo naar Biervliet. Aan het klooster kon je kiezen: ofwel naar het noorden, naar Biervliet ofwel langs het zuiden naar Gent.

 

Ze noemden het “Onze Lieve Vrouw ter Woestijne”. Voor je visioenen krijgt over heel veel zand en bloedhete temperaturen, woestijn betekende in die tijd dorre en onvruchtbare grond. Met andere woorden, onze paters moesten niet alleen bidden, er was werk aan de winkel. De grond moest vruchtbaar gemaakt worden. In onze streek met moerassen, kreken en laaggelegen gronden was er altijd wel wat te doen. Ze moesten het op de zee gewonnen land indijken en die dijken moesten natuurlijk regelmatig onderhouden en versterkt worden. Het gewonnen land moest bemest en bezaaid worden. Kortom, ze hadden altijd handen te kort.

 

Gelegen aan een vrij drukke weg bezat het klooster ook gastverblijven, waar pelgrims of andere reizigers, allicht tegen betaling, konden overnachten. Dit was volgens een van de regels van Sint-Benedictus die de Wilhelmieten hadden aangenomen: verplichte gastvrijheid voor vermoeide reizigers.

 

De eerste prior die eraan kwam was broeder Hugo van Antwerpen, samen met 7 minderbroeders van tegen ’s Hertogenbosch.

 

Gravin Margaretha had het nogal voor de paters uit Watervliet – of was het voor prior Hugo van Antwerpen? – en bedacht ze meer dan op hun beurt met schenkingen van grond. Haar zoon, Gwijde van Dampierre, vond het wat overdreven, maar Margaretha was in haar vrijgevigheid niet tegen te houden.

 

De Wilhelmieten vormden normaal met zes monniken een huis: 4 paters en 2 lekebroeders, maar onze paters zagen het groots. Om al het hierboven vermelde werk te verrichten waren vele helpende handen nodig. Als je dan weet dat er nogal veel paters naar andere oorden vertrokken, dan moeten ze wel constant op zoek geweest zijn naar werkvolk. Ze hadden zelfs een kerk gebouwd met de gedachte dat er zich veel mensen in de omgeving zouden komen vestigen als pachters. Dat die dan meteen hun kerk zouden ondersteunen en af en toe wat schenkingen doen was mooi meegenomen.

 

Maar dan komt het jaar 1375. Een gigantische storm doet de Honte (Westerschelde) ontsporen. Tegen Biervliet wordt er zo’n enorm gat geslagen in de dijken dat 17 dorpen in de omgeving het moeten ontgelden. Onder andere IJzendijke, Sint-Jan-in-Eremo, Roeselare tegen Sint-Margriete, de Piet en de legendarische abdij van Elmare worden weggespoeld. De Braakman is nog een overblijfsel van die stormvloed.

Zo zag onze streek eruit vóór de zondvloed

Ook het klooster van onze Wilhelmieten overleefde de ramp niet en werd compleet verwoest. De paters bleven echter niet bij de pakken zitten en het klooster werd met man en macht heropgebouwd.

 

Onze paters hadden echter geen chance. Amper 30 jaar na de zondvloed teistert de fameuze Sint-Elisabethsvloed van november 1404 de streek. De dijken breken opnieuw en drieduizend hectaren grond verdwenen in de golven. Gravin Margaretha gaf opdracht om een lange dijk aan te leggen om de zee in bedwang te houden. De Graafjansdijk was geboren.

 

En ook onze paters deelden weer in de brokken. Hun klooster stond nog maar eens onder water. Twee rampen zo kort na elkaar konden de paters niet aan. Het geld was op en het klooster werd niet herbouwd. De paters verkochten hun land en verhuisden naar Brugge. Eerst ging het daar goed en bouwden ze er zelfs een kerk. Maar gaandeweg verloren de paters hun discipline en op den duur werden ze samengevoegd met het klooster van Nijvel. Uiteindelijk zou de orde in 1784 door Keizer Jozef II, de beruchte keizer-koster, ontbonden worden. Hun goederen werden natuurlijk eigendom van de staat.

 

In 1964 werd de vroegere kerk die bij het Watervlietse klooster hoorde gevonden. Historicus Romano Tondat uit Eeklo vond een zerk met de afbeelding van een vrouw die ooit in het koor van de paterskerk stond. Het bleek te gaan om een van de weldoensters van het klooster, een zekere Margaretha Stommelinx, overleden in 1351.

bottom of page