top of page

De Sentse Vijfdorpenroute

Met een knipoog naar ons verleden

De Romeinse schrijver Plinius de Jongere wist het al: wij maken verre reizen om van alles te zien waar we in onze eigen streek geen acht op slaan. En die was dus werkelijk overal geweest hé. Hij was er zelfs bij toen de Vesuvius uitbarstte en ... hij overleefde het nog ook.

Wij zoeken het niet ver! We vertrekken op een tochtje door onze eigen gemeente en volgen de Sentse 5 dorpen route.

Starten kun je zowat overal. Wij hebben gekozen voor Sint-Laureins.

Volg de bordjes.

Sint-Laureins


Sint-Laureins is ontstaan als een turfdelversdorpje. Al in 1187 was men in het moer van Aardenburg begonnen met het uitdelven van turf, brandstof voor de stedelingen van Brugge en Gent. Dat moer van Aardenburg strekte zich uit van Aardenburg tot Boekhoute en al vrij snel werden kleine nederzettingen gevormd, waaronder Sint-Laureins-in-de-Moere of in-de-Woestijne. In 1300 moet het gebied rond Sint-Laureins een bedrijvige indruk geboden hebben.

 

Vertrekpunt is het Antonia Van Dammeplein, pal in het midden van het Dorp.

 

Als we eens rondkijken valt ons al onmiddellijk de Florentijnse koepel van het Godshuis op.

Godshuis


Bezoekers aan Sint-Laureins trekken grote ogen. Hoe komen ze in een prutsdorpke zoals Sint-Laureins aan een monumentaal gebouw zoals het Godshuis?

 

Ah ja, daar hadden wij juffrouw Antonia Van Damme voor! Wie zeg je? Antonia Van Damme erft van haar ouders een reusachtig fortuin. Volgens kwatongen heeft haar vader dat fortuin kwalijk verdient door de aankoop en verkoop van zwart goed, eigendommen van de kerk die door de Franse republiek onder Napoleon onteigend, zeg maar gestolen, werden. Niemand heeft dat echter ooit kunnen bewijzen. Hoe het ook zij, onze juffrouw Antonia was rond 1842 steenrijk.

 

Wanneer ze hoort dat de arme Sentenaren die ziek worden, voor verzorging met een boerenkar moeten vervoerd worden naar het hospitaal van Brugge, waarbij er velen de tocht niet overleven, rijpt het plan om zelf voor een ziekenhuis te zorgen.

 

Op 11 juni 1843 vindt de eerstesteenlegging plaats. De bouwwerken slepen 6 jaar aan, maar dankzij haar onbeperkte financiële middelen brengt ze het project tot een goed einde. Het gebouw wordt in 1849 in gebruik genomen.

We volgen de Dorpsstraat richting west.

 

Net voor de Kantijnstraat zien we links de meisjesschool. Vroeger stond hier ook de parochiezaal, in de jaren 50 en 60 de place to be voor theater, cinema, kleinkunstavonden, ... Ook ons eigen kleinkunsttrio, Carlos, Gerda en Carlos, trad hier vaak op.

 

Het volgende stuk van de Dorpsstraat noemde vroeger Karelshoek, zo genoemd naar een jonkman die hier café hield.

 

Op het einde van de Dorpsstraat blijven we vóór de vaart en slaan linksaf de Moershoofdeweg in. We zouden de weg kunnen afsnijden langs Middeldorpe, dat in vroegere tijden Bertholfsdorp noemde, naar een aloude uitgestorven Sentse familie. Maar we zitten nog fris en dus volgen we de Moershoofdeweg tot aan de Vaakweg, die er al in de 13de eeuw lag.

 

Daar slaan we rechtsaf. We kronkelen wat mee met de weg en slaan een eind verder het Boomstraatje in. Oei we zitten hier al op Maldegems grondgebied.

 

We komen opnieuw aan het Leopoldkanaal.

Leopoldkanaal


Na Napoleons Waterloo werden België en Nederland samengesmolten onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, en konden de polders via een stelsel van beken en sluizen afwateren naar de zee. De Belgen kwamen echter in opstand en na hun onafhankelijkheidsverklaring waren de Hollanders een poosje onze beste vrienden niet en ze sloten deze afwateringsbeken af, met als gevolg dat de polders aan de Belgische kant constant ongezond vochtig stonden. Er brak malaria uit (destijds sprak men van polderkoorts) met ontelbare zieken en doden.

 

Onze plaatselijke politicus, pastoor Andries van Middelburg, opperde het idee om de polders via een kanaal in de Noordzee te doen afwateren, en dit onafhankelijk van de door hem zo gehate Hollanders. Het wetsontwerp werd al in 1837 ingediend maar het effectieve graven van het kanaal gebeurde pas tussen 1846 en 1848.

 

Het kanaal werd ingehuldigd door de eerste koning van de Belgen, Leopold I, die er zijn naam aan gaf. Pas gegraven verdween de polderkoorts als sneeuw voor de zon.

We steken het Leopoldkanaal over langs de Lievebrug, een baileybrug die hier door onze Canadese bevrijders over de vaart gelegd werd in 1944.

 

De brug was in 1958 getuige van een bloedig treffen tussen smokkelaars en douaniers. Twee smokkelaars overleefden het niet.

 

We volgen de vaart een heel eind naar rechts, tot we weer aan Moershoofdebrug komen.

Moershoofde


Vóór 1300 verstond men onder het “Moershoeft van Ardenburgh” het ganse gebied tussen het ambacht Aardenburg en het ambacht Boekhoute. In dit gebied ontstond dan, aan de Brieversweg, het turfdorpje Sint-Laureins-ter-Moere, zoals men de jonge parochie in het begin noemde.

 

Gelegen op de grens met Nederland kende Moershoofde gedurende de eerste wereldoorlog een bewogen geschiedenis. De Duitsers hadden hun fameuze “elektrieken draad” immers gespannen langsheen het Leopoldkanaal. Moershoofde werd zo afgesneden van het dorp van Sente. De mensen spraken er van Klein België. Ook de kinderen konden de dorpsscholen niet meer bezoeken. Vanaf 16 maart 1916 tot 18 november 1918 werd op de wijk Moershoofde door het gemeentebestuur een voorlopige school opgericht in de leegstaande lokalen van de vellenfabriek. Het gebouw, waar eens huiden werden bewerkt, wordt nog altijd ’t Fabriekje genoemd door de bevolking van St-Laureins. Het vellenfabriekje zit links op de foto verscholen achter de bomen.

We blijven de vaart aan dezelfde kant volgen tot aan de Langewegbrug. Maar hier zitten we al op het grondgebied van Sint-Margriete.

Sint-Margriete

 

De streek tussen Aardenburg en het oude Watervliet werd doorkruist door verschillende rivieren, zodat er 2 eilanden bestonden. Op het zuidelijke van die eilanden is vermoedelijk in de 13de eeuw Sint-Margriete uit het moeras opgerezen. Zoals quasi alle parochies uit de omgeving werd ook Sint-Margriete door overstromingen weggespoeld. De abt van Sint-Baafs in Gent liet het gebied rond 1500 opnieuw indijken en om de streek weer te bevolken liet hij een kerk bouwen in de Sint-Kruispolder. Die kerk stond zo’n drie kilometer zuidwest van den Oudeman en anderhalve kilometer noordwest van Roeselare.

 

Als je dorst hebt kun je snel even de brug over om bij Fred’s een pintje te gaan drinken.

Fred’s Café

 

Fred’s Café, uren in de ronde bekend voor zijn ribbetjes, kan bogen op een stevige brok geschiedenis.

 

Alois Neels komt hier in 1877 vanuit IJzendijke zijn intrek nemen. Zijn dochter, cafébazin Prudence Neels schopt het zelfs zo ver dat de oude brug over het Leopoldkanaal haar naam krijgt: Neelskensbrug.

 

Alfred Accoe en Alida Cornelis kopen café “Polderzicht” van Prudence in 1939. Als de oude brug afgebroken wordt en een nieuwe brug aan de andere kant van het gebouw over de vaart gelegd wordt, verandert het café mee van naam. Het wordt, niet heel origineel, “De Nieuwe Brug”.

Het oude café werd daarna in 1959 afgebroken en opnieuw opgebouwd. De toenmalige burgemeester van Sint-Margriete hoorde graag de naam Beoostereedepolder, en voilà de nieuwe naam van het café was gevonden. Zoals meestal het geval, was de cafénaam echter onbelangrijk. “Bij Alida’s” was een geliefde pleisterplaats voor douaniers, gendarmes en vissers.

Vele namen en jaren nadat Fred en Alida er hun intrek namen, baat kleinzoon Frederik nu het restaurant uit.

We slaan linksaf, Rockersnest in, richting de Sint-Margrietse kreken. Over de Vrouwkenshoekkreek en tussen Hollandersgatkreek en Blokkreek komen we uiteindelijk aan de Hontseindestraat en gaan we linksaf richting centrum Sint-Margriete.

Vergeet aan het kruispunt voorbij de Hollandersgatkreek niet rechts met de Hontseindestraat mee te draaien, of je zit Holland binnen.

Hontseindestraat

 

In vroegere tijden lag er rond de Hollandersgatkreek een gehucht dat Hondseinde noemde. Hondseinde verwijst naar de Honte, de vroegere naam van de Westerschelde. Het gehucht moet in vroegere tijden aan een zeedijk gelegen hebben. Het werd ook soms om duistere reden “l’Arbre de Saint-Laurent” genoemd.

 

De Steenweg Sint-Kruis / Sint-Margriete (Hontseindestraat) werd aangelegd in 1894. Het deel Dorp – Hontseindestraat tot aan de Nederlandse grens werd in 1903 gekasseid en werd op kermiszondag van dat jaar plechtig ingehuldigd. De Hontseindestraat werd pas na 1924 aangesloten op het elektriciteitsnet, dus moet bijgaande foto – waarop al een elektriciteitspaal te zien is – van na die tijd dateren.

Mocht de fanfare van Sint-Margriete nog bestaan, we zouden gaan luisteren in café ‘t Oud Gemeentehuis, maar de fanfare Sint-Cecilia is al lang ter ziele gegaan.

 

Als je de kerk met de boetekapel wil zien moet je hier efkes naar links. De Senteroute loopt echter rechtdoor, langs het gemeentehuis de Sint-Margrietestraat in. Vroeger noemde dat hier de Sint-Livinuspolderdijk.

Gemeentehuis

 

In 1868 werd de gemeente Sint-Margriete verplicht om een school met onderwijswoning op te richten. Kom, zeiden ze, laten we het van de eerste keer maar goed doen. Ze vroegen en kregen machtiging om een lap grond van een 1600 vierkante meter aan te kopen in de dorpskom met het oog op het bouwen van een schoollokaal, een onderwijswoning, een gemeente­archiefkamer en een raadzaal.

 

De plannen werd goedgekeurd in de gemeenteraad van 15 mei 1872. Het gebouw werd in 1875 in gebruik genomen.

 

Onder de pui zien we het toegangspoortje naar “den bak”, waar menig dronkaard en smokkelaar een nachtje mocht doorbrengen.

Aan de oude weegbrug slaan we links de Molenkreekstraat in. Eertijds gewoon Molenstraat, want een eind verder stond de molen van Sint-Margriete.

 

Op het pleintje bij de weegbrug vind je een gedenksteen over het vroegere dorp Roeselare.

Roeselare, ligt dat niet in West-Vlaanderen? Zeker wel, maar hier hadden we er vroeger ook eentje.

Roeselare

 

Wat is dat hier in Sint-Margriete met Roeselare? Ik zie hier een Roeselarekreek, een Roeselarepolder, een Roeselareweg. Van waar komt dat?

 

Daarvoor moeten we een heel eind terug in het verleden.

 

In de jaren 1240 moet een zekere Gozewijn van Roeselare – pas op, om het simpel te maken was die vent dan nog van Gent – wel op vree goede voet gestaan hebben met de toenmalige gravin van Vlaanderen, Johanna, want hij kreeg een lap grond in wat nu de Roeselarepolder en een stuk van de Sint-Lievenspolder is.

 

Hij sticht er een dorp dat hij Nieuw-Roeselare noemt. Er was een kerk (in de Molenkreekstraat) een kasteel en een molen (langs de huidige Sint-Margrietestraat in de buurt waar later de Baeyensmolen werd opgericht).

 

Gozewijn was zelfs zulke goede vriendjes met Johanna dat het prutsdorpje (±170 hectare groot) stadsrechten kreeg en werd vermeld op de lijst van de “smalle steden” (kleine steden).

Het stadje was echter geen lang leven beschoren. Bij de fameuze overstroming van 1375 die zoveel dorpen uit de buurt van de kaart veegde, werd ook Nieuw-Roeselare totaal verwoest. Het werd nooit meer heropgebouwd.

We letten erop om niet in het water te duiken en draaien braaf rond de Molenkreek en de vroegere Molenkreekhoeve.

De Molenkreek

 

We hebben het vroeger al meermaals gehad over de tachtigjarige oorlog. Je weet wel, toen de Noordelijke Nederlanden, zeg maar de Hollanders, zich afscheurden van de Zuidelijke Nederlanden, zeg maar de Vlamingen. De Hollanders steken in de jaren 1580 de ene dijk na de andere door in het kader van hun militaire strategie.

 

Ook de Molenkreek, de meest noordelijke kreek van het Meetjesland, is een restant van een getijdengeul die zich vormde na het doorsteken door de Calvinisten van de dijken. Die geul liep dagelijks met het getij vol met zout water uit de Westerschelde.

 

Na de tachtigjarige oorlog werd de verbinding met de Westerschelde onderbroken maar toch blijft het water van de Molenkreek een hoog zoutgehalte bewaren. Daardoor zie je er wel planten die ook in het Zwin voorkomen. Van geen wonder dat de Molenkreek voor het grootste gedeelte natuurgebied is.

 

Aan de oevers van de Molenkreek staat sinds eeuwen een hoeve. Die is al te zien op de Ferrariskaart van 1777.

Ondertussen is de hoeve uitgegroeid tot B&B en vakantiewoning De Molenkreek, van waaruit je te voet of met de fiets de streek kunt verkennen.

We fietsen dwars door de Jeronimus Nieuwlandpolder en volgen de Sint-Livinuspolder. 

Ongemerkt zitten we al in Waterland-Oudeman.

Waterland-Oudeman

 

Het allereerste Waterland-Oudeman lag ergens op de wijk Goedleven, maar werd in 1375 met 16 andere dorpen van de kaart geveegd. We spraken ten andere niet van Waterland-Oudeman maar van Sint-Nicolaes-ter-Varent. Er werden wel wat halfslachtige pogingen gedaan om het land weer droog te krijgen, maar we moeten wachten op Hieronymus Lauwerijn — ja, die van Watervliet — om de streek droog te leggen.

Een nieuwe kerk werd in 1671 ingewijd, een stuk naar het zuiden. Om het dorp te herinneren aan zijn natte verleden werd het Waterland genoemd.

 

Even een pauze nu, want ik wil nog wat kwijt over de herkomst van Oudeman in de naam van het dorp. Zowat alle bronnen wijzen Hieronymus Lauwerijn aan als de oude man, maar er is een leuke anekdote die ik jullie niet wil onthouden. In een van de vele processen tussen de familie Lauwerijn en het Brugse Vrije komen getuigen aan het woord die in de streek woonden nog voor de drooglegging ervan, dus vóór de inpoldering. Zij hadden het allemaal over een oude eik die, op een droog gebleven plaats, zijn knoestige armen uitstak en waar zij, zeker ’s avonds, schrik van hadden omdat hij de vorm had van een oude man. De getuigen zegden dat men die plaats “de Oudeman” noemde. Prachtig verhaal toch!

 

We verlaten de Livinuspolder en slaan rechts de Vluchtelingenstraat in. Op het kruispunt met de Zeestraat gaan we rechtsaf en geraken zo via de Kerkstraat in het centrum van het kleinste dorpje van Sente.

 

In de Kerkstraat vinden we het vroegere gemeentehuis en recht daar tegenover de kerk.

Gemeentehuis

 

Een stukje Dorpstraat van Waterland-Oudeman, met links de woning van secretaris Urbain Wauters. Ze schrijven wel Dorpstraat, maar moet het eigenlijk niet Kerkstraat zijn?

 

Urbain Wauters komt zich in 1911 als gemeentesecretaris vestigen in Waterland-Oudeman en koopt midden de jaren 1920 het huis.

 

Omdat het gemeentehuis van Waterland-Oudeman bij de bevrijdingsbombardementen van 1945 volledig verwoest werd, verkoopt de secretaris zijn huis aan de gemeente. Het huis zal vanaf dan gebruikt worden als gemeentehuis. Na de fusies was het gemeentehuis overbodig en werd door de gemeente openbaar verkocht. Het werd “Huyze Vacas”, waar je verschillende soorten bier kon proeven. Ondertussen heeft de baas van de Roste Muis er een B&B van gemaakt.

Op de foto van rond 1900 zien we, naast het vroegere gemeentehuis het schoolgebouw waarvan de 1ste verdieping tot 1945 dienstdeed als gemeentehuis.

Kerk

 

De eerste kerk van den Oudeman moet op het Eiland gestaan hebben. Er zijn echter geen documenten van bewaard.

 

Een tweede kerk werd gebouwd door Hieronymus Lauwerijn (de “Oude Man”) in de nabijheid van de Brandkreek, maar werd volledig door de Geuzen verwoest. Later werd in de Passegeulepolder een nieuwe kerk gebouwd. Momenteel is dat grondgebied Waterlandkerkje in Nederland.

 

De bevolking van het Belgische (toen Spaanse) Waterland ging naar de kerk in Sint-Margriete tot rond 1670. Toen werd begonnen aan de kerk zoals we die nu nog kennen en hadden die van den Oudeman eindelijk weer een eigen kerk.

Op de hoek van de Kerkstraat en de Nieuwstraat – de vroegere Molenstraat – aan het kapelletje, liet de fanfare tijdens de processies haar kunsten zien.

 

Hier ook was vroeger de afspanning van Jan Aernout gevestigd, waar de nu verdwenen Eeklose brouwerij Kruger belangen in had.

Bieraftrekkerij Aernout

 

Vóór de eerste wereldoorlog had elk zichzelf respecterend dorp zijn eigen brouwerij. Het ene bier zal allicht al beter geweest zijn dan het andere.

 

Maar toen kwam “den Duits” en die had koper nodig om granaten voor zijn kanonnen te kunnen maken. Dus werden de plaatselijke brouwerijen ontmanteld. Omdat de Duitse soldaten ook graag een pint (of meer?) dronken, werd per streek de voornaamste brouwerij gespaard. In onze streek was dat de brouwerij van Georges Euerard in Eeklo die er, ter herinnering aan de president van Zuid-Afrika die hij ooit ontmoet had, de naam Kruger aan gaf.

 

Het bier werd dan wel in Eeklo gebrouwen, het moest nog steeds ter plaatse op flessen getrokken worden. Letterlijk hé, niet figuurlijk.

 

Op den Oudeman gebeurde dat in de afspanning van Jan Aernout op de kruising van de Kerkstraat met de Molenstraat en de Watervlietsesteenweg.

 

Zo op de foto van 1920 gezien moet dat nogal een arbeidsintensieve bedoening geweest zijn. Of waren er veel proevers bij?

Na de tweede wereldoorlog bouwde Kruger zelf een bottelarij in Eeklo en was het uit met de pret.

We volgen links de Nieuwstraat tot aan de Zandstraat waar we rechtsaf moeten of we zitten op de wijk Goedleven in Nederland.

De wijk Goedleven

 

Op de grens met Nederland, in het verlengde van de Nieuwstraat ligt het gehucht – in Nederland buurtschap genoemd – Goedleven. Toen België nog niet bestond en Waterland-Oudeman en Waterlandkerkje nog één geheel uitmaakten werd de Sint-Nicolaaskerk van Waterland hier gebouwd. Dat gaf nog miserie toen België zich in 1830 afsplitste van de Hollanders.

 

De wijk heeft zich ontwikkeld langs een dijk en bestaat dus maar uit één straat, genoemd naar de herberg “In het Goedleven”.

Merk de grenspaal op de voorgrond. De herberg lag dus juist over de grens en is in de jaren 50 van de vorige eeuw afgebrand.

We blijven flirten met de België-Holland-grens en volgen de Zandstraat tot in Watervliet. Opgelet bij het kruisen van de drukke baan Watervliet-IJzendijke.

Watervliet

 

De eerste maal dat Watervliet in de kronieken voorkomt is in 1218, in een oorkonde van de Gentse Sint-Pietersabdij. Het is dan nog maar een eenvoudige aanduiding van de plaats waar het lag, in de Habbekinspolder.

 

Het was een moerdorpje, zoals zovele in de omgeving. Maar eveneens zoals zoveel dorpjes in de buurt werd het oude Watervliet in 1375 door de zee verzwolgen.

 

Het was wachten op Hieronymus Lauwerijn die het gebied herontdekte.

Hieronymus Lauwerijn
 

Hieronymus Lauwerijn, door zijn zoons de oude man genoemd, is de stichter van het nieuwe Watervliet.

 

Lauwerijn, eigenlijk een Bruggeling, slaagde erin om een terrein te verwerven waarop hij een nieuwe haven wilde bouwen. En die terreinen lagen waar het oude turfdelversdorpje Watervliet door een geweldige storm in 1375, samen met heel wat dorpen uit de omgeving, verwoest was en door de zee terug ingenomen.

 

Hij begint met het inpolderen van het gebied, bouwt de kathedraal van het noorden en geeft Watervliet zelfs een (ondertussen verdwenen) kasteel.

 

Zijn uiteindelijke doel, Watervliet uitbouwen tot een haven als opvolger voor Brugge en die de concurrentie met Antwerpen kon aangaan, blijft evenwel een onvoltooide symfonie.

We verkennen volop de Sentse polders en rijden langs straten met tot de verbeelding sprekende namen. De Duitse grenspost op Veldzigt is lang verdwenen en van de oude haven op het Mollekot is ook al niets meer te zien. Komen we aan de Preutelstraat die al dateert van de 17de eeuw en ook de Clara Verheyenstraat is van dezelfde periode, genoemd naar een 17de -eeuwse pachteres van kerkgoed.

Aan de naam Blekkersdijk hangt een heerlijk maar wellicht historisch niet helemaal juist verhaal. Vroeger stonden daar witte abelen of zilverpopulieren en die hebben een groen-wit blad. Bij het minste briesje toont dat blad afwisselend zijn beide kanten en lijkt zo te blekken, dialect voor zijn tong uitsteken. Is ’t niet waar, ’t is toch een mooi verhaal.

Het Muizenhol bestond als Muyselhol al in 1685 en zou de Wilhelmusstraat nog verwijzen naar het eeuwenoude Wilhelmietenklooster?

Wilhelmietenklooster

 

Bij het einde van het eerste millennium was een hoop pessimisten ervan overtuigd dat de wereld in het jaar 1000 zou vergaan. Toen was de macht van de kerk nog zeer groot en hele groepen mensen gingen als kluizenaars leven en deden van ’s morgens tot ’s avonds niet anders dan bidden. Je wist immers maar nooit.

 

Toen de wereld dan toch niet verging verenigden die kluizenaars of eremieten zich in kluizenaarsorden. Zo ontstond de Orde der Eremieten van Sint-Wilhelmus in 1211 in Italië.

 

Die kluizenaars bouwen kloosters over de ganse wereld en rond 1250 wordt er warempel eentje gebouwd in Watervliet.  Ze noemden het “Onze Lieve Vrouw ter Woestijne”. Voor je visioenen krijgt over heel veel zand en bloedhete temperaturen, woestijn betekende in die tijd dorre en onvruchtbare grond. Met andere woorden, onze paters moesten niet alleen bidden, er was werk aan de winkel. De grond moest vruchtbaar gemaakt worden.

 

Maar ze hadden het weer niet mee. Hun klooster spoelde in 1375, samen met 17 dorpen uit de omgeving, weg. Amper weer opgebouwd kwam de legendarische Elisabethvloed in 1404 en het klooster stond weer onder water. Twee rampen zo kort na elkaar konden de paters niet aan. Het geld was op en het klooster werd niet herbouwd. De paters verkochten hun land en verhuisden naar Brugge.

 

In 1964 werd de vroegere kerk die bij het klooster hoorde gevonden. Romano Tondat uit Eeklo vond een zerk met de afbeelding van een vrouw die ooit in het koor van de paterskerk stond. Het bleek te gaan om een van de weldoensters van het klooster, een zekere Margaretha Stommelinx, overleden in 1351.

Zo naderen we het centrum van de vroegere stad van Hieronymus Lauwerijn. Via de Kloosterstraat komen in het centrum van het dorp.

Klooster

 

Ei zo na had Watervliet, zoals Sint-Laureins, zijn eigen Godshuis. Pastoor Ameye was de bezieler ervan. De man sterft echter plotseling in 1866 en als dan nog een herfststorm een paar jaar later de ganse constructie in puin legt, is het gedaan met het Watervlietse Godshuis.

 

We moeten dan wachten tot 1910, wanneer de zusters franciscanessen van Gent, Crombeen genoemd, en alweer op vraag van een pastoor, hier een klooster bouwen met als doel de Watervlietse kleuters wat wijsheid bij te brengen.

 

Tijdens de werken wonen de zusters in een huis in de Molenstraat achter het kapelletje, Zuster Isidora, een freubelonderwijzeres, is bij de eersten, Ze zal hier twee generaties Watervlietenaars opvoeden en er haar actief kloosterleven beëindigen.

 

Het gebouw werd ingepland naast de meisjesschool die ook in de Kloosterstraat gevestigd was, en er al stond in 1879.

In 1984 was het liedje uit en verlieten de laatste zusters Watervliet.

We zitten al meteen op het Stee met zijn wereldberoemde kathedraal van het noorden waar Paster Sies tussen de 2 oorlogen de plak zwaaide.

Kerk

 

De oudste vermelding van een kerk in Watervliet dateert van 1226. Zoals bijna alle parochies in de buurt werd die door het water verzwolgen. Na de overstromingen in de 14de en 15de eeuw werd de Sint-Christoffelpolder terug drooggelegd. Hieronymus Lauwerijn, stichter van het nieuwe Watervliet, bouwde daar de huidige kerk begin van de 16de eeuw. Bij zijn dood in 1509 was de kerk nog niet voltooid, maar wel al een mooi gebouw.

 

In 1893 werd de karakteristieke torenspits gebouwd. Die werd er tijdens de oorlog afgeschoten door de Canadezen. Het was immers een uitkijkpost van de Duitsers. Na de oorlog, toen paster Sies er pastoor was, werd hij heropgebouwd.

De foto van de kerk dateert van 1890, nog zonder de kenmerkende toren.

Paster Sies

 

Weinigen zitten zo in het Watervlietse collectief geheugen als pastoor Franciscus Sonneville, zeg maar Paster Sies. Hij was een zeer sociaalvoelend mens, maar een deugniet eerste klas. Voor een zondeke als een paar (beschermde) zwanen gaan schieten werd vlug en zonder penitentie de absolutie gegeven.

Hij komt in februari 1918 aan in Watervliet. Hij wordt door paardenkoopman Victor Inghels – zeg maar Stance Linde - afgehaald in Bentille, in een open koets (een zogenaamd tonneautje).

Maar het loopt al meteen mis! Terwijl de notabelen hem in Watervliet staan op te wachten, gaat Sies nog vlug een druppelke drinken tegen de kou. Eentje is natuurlijk geentje en als Sies uiteindelijk, met een beetje een rode neus, in Watervliet aankomt stond er hem nog maar weinig volk op te wachten. Sies had meteen zijn stempel gezet!

 

Hij bleef pastoor van Watervliet tot zijn dood in 1946.

Aan de overkant van het plein zien we het 18de -eeuwse gemeentehuis, excuseer het stadhuis. In onze verbeelding zien we op de kiosk nog de fanfare van katoen geven.

 

Het Stee ademt werkelijk nog het verleden van de vroegere glorie van Watervliet uit. We zien er nog de eeuwenoude monumentale dorpspomp waar volgens de overlevering het paard van Napoleon nog water uit zou gedronken hebben. De boterbank herinnert ons aan de wekelijkse markten. Die boterbank is evenwel maar een replica want van de oorspronkelijke 3 boterbanken werd de laatste op het einde van de oorlog door een vluchtende Duitser met zijn pantserwagen in puin gereden.

 

Rechts ligt de Molenstraat met verderop kasteel Stoffelt en de vroegere cinema Scala. Recht voor ons de Calusstraat, genoemd naar een zekere Jan Calus die destijds een einde stelde aan de plunderingen door roversbenden in de streek. We zien ze niet maar een eindje verder in de Calusstraat stond de nu tot appartementen verbouwde rijkswachtkazerne.

Rijkswachtkazerne

 

De Rijkswacht werd in onze streek al in 1796 werd opgericht als onderdeel van het leger. Overal op het platteland werden kazernes opgericht. In een tijd zonder telefoon of radio, laat staan internet, was het niet onbelangrijk dat de gendarmes snel ter plaatse konden optreden, ook ’s nachts.

 

Watervliet lag echter ook toen al ver van Brussel en we moesten nog 100 jaar wachten vooraleer ze eraan dachten dat hier ook wel wat struikrovers konden rondlopen. En dan nog was het op zijn Belgisch. Pas op 6 augustus 1901 staat er in het staatsblad dat er een gendarmerie te voet voorzien wordt in Watervliet.

 

Uiteindelijk wordt de Watervlietse brigade ingericht in 1904.

Maar we slaan links de Ketterijstraat in.

Ketterijstraat

 

Voor de naam moeten we terug naar de tachtigjarige oorlog tussen Nederland en Spanje, toen Nederland zich afsplitste van de Spaanse Nederlanden, zeg maar het huidig België.

 

Nadat ze een aantal jaren gevochten hadden was er tussen 1609 en 1621 een soort wapenstilstand, het Twaalfjarig Bestand, waarbij de prostestanten de kerk van Watervliet mochten gebruiken. En protestanten, ... dat waren ketters.

De foto is genomen vanuit de richting van het Stee en dateert van rond 1920. Voor het café zie je de tramrails liggen. Het café Tramstatie is een van de eerste herbergen in het Dorp. In 1503 werd het al vermeld als de “Witte Swaen”.

Buiten het dorp gaan we rechts de Mariapolderdijk in en volgen in het verlengde ervan de Houtlanddijk en de Drijdijk.

 

Zo zitten we weer in Waterland-Oudeman en bij zijn beroemdste restaurant. Met het beeld in het midden van de Oudemanskreek die naast de Roste Muis ligt worden we herinnerd Reynaert de Vos die hier vroeger rondzwierf.

De Roste Muis

 

In de 19de eeuw stond een kleine taveerne aan de Oudemanskreek. Virginie Van Durme zwaaide er de plak. Sst, het was een “geheime” café, want Virginie was officieel winkelierster.

Jagers en vissers kwamen er stoefen over wie de grootste haas geschoten had of de vetste vis gevangen. De boerenknechten kwamen er na het Angelus hun “noene” drinken.

 

Er werd gedronken, gepraat, gelachen en in een goede bui danste ons Virginie zelfs boven op de tafel. Ze kon zich geen ondergoed veroorloven en ze was roodharig. Ik moet er geen tekeningetje bijmaken over hoe het restaurant aan zijn naam komt zeker.

 

Virginie heeft nooit kunnen bevroeden dat ze meer dan 100 jaar later van uren in ‘t rond paling zouden komen eten in haar café.

We slaan 2x linksaf en volgen de Sint-Janspolderdijk. We zitten bijna in het centrum van Sint-Jan-in-Eremo.

Sint-Jan-in-Eremo

 

Ook Sint-Jan is ontstaan als turfdelversdorpje in het Moer van Aardenburg. Al in 1284 vervlaamst de naam van Sint-Jan-in-Eremo naar Sint-Jan-in-de-Woestijne. En het betert er niet op, rond 1500 spreekt men van Sint-Jan-in-d’Armoe. Het pittoreske kerkje zou wel al altijd op dezelfde plaats gestaan hebben.

 

De eeuwige strijd van de moerdorpen tegen het water leidde ertoe dat men over Sint-Jan ging spreken als het dorp met de twee kerken.

Het dorp met de 2 kerken

 

Het verhaal gaat dat het kerkje van Sint-Jan verlaten werd omwille van natuurgeweld (overstromingen). Daarom werd het ganse kerkgebeuren verplaatst naar Bentille. Klopt dat? Of is er meer aan de hand?

 

Sint-Jan-in-Eremo of in ’t Vlaams Sint-Jan-in-de-Woestijne is al bekend in 1284. Daar staat het Sint-Jan-de-Doperkerkje in de polder. Die polders en het kerkje lopen met de regelmaat van een klok onder water en dan trekt de bevolking tijdelijk naar Bentille. Tijdelijk, want de rijke polderboeren eisen steeds opnieuw dat de pastoor terugkomt. Als de geuzen in 1570 de polders – en daarmee de kerk – onder water zetten, wordt nog maar eens verhuisd naar Bentille. Maar het “tijdelijke” duurt nu toch wel een hele poos, want pas in 1684 komt de pastoor terug naar Sint-Jan-boven. Volgens de polderboeren zou de rest van de bevolking wel spoedig volgen. Die boeren zijn niet van plan om nog eens zo’n verhuis te moeten beleven en laten de kapel op Bentille afbreken. Voilà, gedaan met Bentille zou je denken.

Maar dat is zonder pastoor van de Foreeste gerekend. Op een goede dag in 1697 houdt die het in de polder voor bekeken, zelfs zonder overstroming. Ligt het aan het slecht karakter van de polderboeren, aan het barre polderklimaat of weigert zijn kudde om van Bentille naar Sint-Jan terug te keren? Feit is dat pastoor van de Foreeste het afbolt naar Bentille, waar hij gaat wonen op de hoek van de Sint-Jansstraat en de Moerstraat, waar tot voor kort de Fortisbank stond. Hij pendelt liever tussen Bentille en Sint-Jan – toch een drie kwartier te voet – om de erediensten te verzorgen dan dat hij in de polder blijft wonen. Hij moet wel pendelen want in Bentille is er geen kerk meer. Gesloopt weet je nog?

 

Onze pastoor laat een privé kapelletje metselen bij zijn huis in Bentille. Hij gaat een paar keer met de schaal rond en zet er een houten voorbouw aan, wat van het kapelletje al een ruime bidplaats maakt. Voortaan zal alleen nog de zondagse hoogmis in het polderkerkje gecelebreerd worden. Alle andere diensten verhuizen naar Bentille, naar wat later de Sint-Eligiuskerk zal worden.

Via de Hogestraat komen we in de Sint-Jansstraat terecht die hier vroeger Kerkstraat noemde. We zitten hier vlak naast het wel zeer pittoreske kerkje, destijds uren in de ronde bekend voor zijn bedevaarten.

Bedevaartsoord

 

Omstreeks 24 juni, de feestdag van Johannes de Doper, vonden de bedevaarten plaats, waarbij de zegen werd gegeven met de in de kerk van Sint-Jan bewaarde Sint-Jansreliek. Vroeger was het een van de drukstbezochte bedevaartsoorden van het Meetjesland. Er kwamen hier tijdens de Sint-Jansdagen van 24 juni tot 2 juli duizenden bedevaarders. Het was een buitenommegang met zeven staties, taferelen uit het leven van Sint-Jan. Bij de nog bestaande ommegang werd gebeden tegen de vallende ziekte, de seskens of stuipen, koortsen en plagen.

Gewoonlijk werd al wie aan de processie deelnam op een of andere manier beloond. In Sint-Jan werd tussen 1651 en 1665 aan de zangers en de jonge kerels die het beeld van Sint-Jan droegen drinkgeld gegeven, die konden er dan een pint mee gaan kopen. De maagdekens die in de processie meegingen werden verondersteld van niet te drinken en die kregen 10 pond pruimen en rozijnen.

We gaan links en volgen de Sint-Jansstraat richting Bentille. In de tijd van de 2 kerken van Sint-Jan moet pastoor Van de Foreeste die weg gekend hebben als zijn broekzak.

 

Juist over de vaart slaan we de Riethul in. We gaan via de Krabbedijk, Vogelvlucht en Kerzelarenhoek naar de Bentillestraat. Kwestie van niet te vroeg aan te komen hé.

 

In het centrum slaan we opnieuw de Sint-Jansstraat in.

 

Zo missen we 100 meter verder langs de Moerstraat wel de plaats waar vroeger de tram Eeklo-Watervliet langs het klooster raasde.

Klooster

Zicht op de Moerstraat in Sint-Jan-Bentille in 1924. In het midden van de foto zien we het oud kloostergebouw.

 

In 1892 kwamen de nonnen van de orde van Heilig Hart van Maria uit Nederbrakel hier kleuteronderwijs te geven.

 

Het klooster werd opgericht vlak bij de plaats waar lang voordien een school voor kantwerksters stond. Daar was een klein huisje aangebouwd waar een – door de Hollandse regering – verbannen kloosterlinge woonde die lessen gaf in speldewerk. Toen de zogenaamde Ongelukswet van 1879 elke gemeente verplichtte om een gemeenteschool op te richten, werd dat gebouw gebruikt als katholieke school. Onder Pastoor de Laroyère werd dan het oude klooster met schoolgebouw opgericht.

 

De tram van Eeklo naar Watervliet, het zogenaamde Kamielken, liep hier rakelings voorbij. Als je goed kijkt zie je een eindje voorbij het klooster nog een tramwagonnetje staan. Het gedaver van Kamielken deed het gebouw geen deugd en rond de jaren 1930 kwamen er zodanig veel scheuren en barsten in dat het moest worden afgebroken en opnieuw opgebouwd. De nonnen konden in 1936 hun intrek nemen in hun nieuwe kloostergebouw. Ze bleven in Bentille tot 1983.

We verlaten de Sint-Jansstraat aan het Bisdom en komen zo aan het Sentse cultureel centrum de Meet, waar vroeger de jongensschool gevestigd was.

Jongensschool

 

De jongensschool van Bentille werd, met bijgaand schoolhuis, in 1877 ingepland op de hoek van de Sint-Jansstraat met de Bisdomstraat. Later werd er ook de muziekschool in ondergebracht. Aan de school was een grote speelplaats verbonden.

 

Na verloop van tijd kwam het gebouw, door de herstructurering van het onderwijs, leeg te staan en het gemeentebestuur had de juiste reflex om het gebouw, in plaats van het te laten verkommeren, een nieuwe bestemming te geven.

 

Architect Luc Groosman werd aangesproken om het gebouw om te toveren tot de Sentse culturele tempel. De diverse verenigingen die Sente rijk is kregen zo een nieuw onderkomen. De Meet was geboren.

 

De officiële opening vond plaats op 11 oktober 2008.

Van de Graafjansdijk die hier vroeger liep is nog nauwelijks iets te merken. In de loop van de jaren 1970 werd de dijk grotendeels afgegraven voor zandwinning of afgeplat in functie van de landbouw. Er is nog een stukske over tussen Zonne en Bentille.

 

De weg verandert een paar keer van naam en we zitten al snel in de Zonnestraat.

 

Aan de Bentillekreek – tot de jaren 30 van de vorige eeuw een ideale plaats om het vlas in te roten – draaien we mee naar links of we zitten met natte voeten.

Bentillekreek

 

Als je van Bentille over de Zonne naar Sente rijdt kom je aan het prachtig stukje natuur waar de Zonnestraat – de vroegere Groenestraat – een scherpe bocht maakt zodat je de Bentillekreek niet induikelt. Daar stond lang het café Het Gekend Huis. Uitbater was Jules Cornelis, vader van de legendarische Alida Cornelis van het café Beoostereedepolder – het huidige Fred’s Café – aan de brug van het Leopoldkanaal.

 

In 1957 neemt zoon Cyriel het café over en verandert de naam in Café Bentillekreek. Cyriel was landbouwer en cafébaas en had daarnaast ook het toezicht op de kreek en kon zo vergunningen uitreiken voor het vissen op de Bentillekreek.

 

Hoewel een eindje uit het centrum kwamen de vaste klanten na de zondagsmis hier hun kaartje leggen en hun druppelke drinken.

Op de foto moet je er de Bentillekreek maar bij denken. Die ligt verborgen achter de bomen op de achtergrond. De koeien zullen wel al lang als biefstuk verorberd zijn en in de plaats van het café staat nu een moderne villa. De tijden veranderen snel.

We komen hier op de wijk de Zonne en een piepklein wegeltje aan de rechterkant heeft wel een heel uniek straatnaambord. Het moet hier vroeger toch wel een van God vergeten afgelegen plek geweest zijn.

 

De Zonnestraat wordt Mandeweg en een beetje van de weg af zien we links nog een flink uit de kluiten gewassen dennenbos dat vroeger nog heel wat uitgestrekter was. De naam Fleinus is afkomstig van de Abdij van Flines, die hier bossen en boerderijen bezat. De gemeente Flines, nu in Noord-Frankrijk, lag destijds in het Graafschap Vlaanderen.

 

Daar vlak voorbij zien we de oude herberg van de weduwe Latomme in de Zonnehoek.  Met een beetje verbeelding zien we de bolders nog bezig langs de straat.

 

Voor je het weet zit je terug op het grondgebied van Sint-Laureins of liever gezegd op de grens tussen Sint-Laureins en Sint-Margriete. Aan de rechterkant loopt de Langeweg die deel uitmaakt van de wijk de Comer.

Comer

 

De Comer is een wijk die pal op de grens van de vroegere gemeenten Sint-Laureins en Sint-Margriete ligt. De naam Comer (Kommer) betekent een onvruchtbare, magere landstrook, die zich uitstrekte van de Groeneweg over De Zonne naar Bentille. De overlevering wil dat het vroeger, toen de zee in onze streek nog baas was, een zandbank was. In ieder geval zeer schrale grond waarop hard moest gewerkt worden voor een kleine oogst.

 

De Comer werd vroeger dan ook bevolkt door arme mensen die door de rest van het dorp als uitschot beschouwd werden en een beetje aan de zelfkant van de maatschappij leefden. Ze waren ook niet altijd even braaf en werden al vlug bedacht met de naam Comerratten.

 

Maar de tijd bleef niet stilstaan, de Comer evolueerde maar de bewoners bleven hun geuzennaam koesteren. In de jaren 1960 stampte Ghislain De Backer – Backerken voor de vrienden – zelfs een folkloregroep de Comerratten uit de grond, met reuzen en al. Ze hadden zelfs een eigen clubhuis dat, om een beetje in de sfeer van vroeger te blijven, werd ingericht in een vroegere opslagplaats voor ajuin. Niets chics dus.

 

Tot op vandaag is de kermis van de Comer een van de meest succesvolle van de gemeente.

Sint-Laureins

 

Als we terug in Sentedorp willen geraken moeten we, waar de Mandeweg zich te pletter loopt op de Goochelaar, rechtsaf. Die Goochelaar is nu een wat onbeduidende straat maar was vroeger één van de welvarendste van de gemeente. De straat werd echter volledig platgebrand en uitgemoord in de 17de eeuw toen de protestanten hier huis kwamen houden.

 

Net voor het dorp maakt de Goochelaar een scherpe bocht naar links. Daar rijden we over de aloude Eeklose Watergang.

Eeklose Watergang

 

Toen de Gentenaars ronds 1250 de Lieve groeven om een kortere verbinding naar zee te krijgen werd de waterhuishouding in de streek rond Eeklo flink in de war gebracht. De Gentenaars waren nogal bezitterig en moesten er niet van weten dat die van Eeklo hun water zouden laten afvloeien langs de Lieve.

 

De Noordwatergang voerde het water vanaf het Aalstgoed naar de Ede; die watergang volgt nu zowat de Expresweg. Het Ser Jansleed was de gracht die langs de Eerstestraat vanaf de Moerstraat via het Luizekerkhof op Celie naar de Lieve liep. Het water kon dan langs daar weg. Maar dat mocht dus niet meer van de Gentenaars. Er werd dan maar een beek gedolven tussen de Noordwatergang in Eeklo naar het Ser Jansleed in Sint-Laureins.

 

In onze contreien waren ze in die tijd volop bezig met turf uit te graven. Die turf moest dan nog tot aan het Zwin geraken om van daar verscheept te worden, onder andere naar Brugge, waar de Bruggelingen er hun stoof mee stookten in de winter.

 

Ge ziet van hier dat de Gentenaars er moesten van weten dat er met prutsbootjes, volgestapeld met turf, op hun Lieve gevaren werd. De mannen van Eeklo en van de turfdorpen vonden er dan niet beter op om de nieuwe beek door te trekken van aan het Ser Jansleed tot in Aardenburg. De Eeklose Watergang was geboren.

 

Hij noemde eerst nog niet zo. In het begin (1276) spraken ze van le fosseit vers Rodembourg. Fosseit staat voor “fossé” (sloot) en Rodembourg (Rodenburg) is de oude naam voor Aardenburg. In 1346 lezen we voor de eerste keer “anden Ecloschen waterganc”.

En zo geraken we, bijna aan het einde van onze tocht, terug in de Dorpsstraat van Sint-Laureins. De oudere mensen zullen je nog kunnen vertellen dat deze kant van Sentedorp vroeger het Moleneindeke noemde. De molen is echter al lang verdwenen. De naam bijna ook.

Moleneinde

 

Sente-dorp kun je in 3 stukken kappen: in het centrum het eigenlijke dorp, naar Moershoofdbrug toe Karelshoek en dan de andere kant van het dorp, naar de Eeklose Watergang toe, het Moleneindeke.

 

Moeilijk is de naam niet te verklaren: er stond daar daadwerkelijk een molen.

 

Felix Eykens was een klokkenmaker, afkomstig uit Luyksgestel in de Nederlandse Kempen. Hij komt in 1844 om God weet welke reden in Sente wonen en krijgt in 1846 de toestemming om een graan-, olie- en zaagwindmolen te bouwen voor eigen gebruik, uit hoofde van zijn beroep van klokkenmaker. De molen wordt opgericht in de Dorpsstraat (toen Brieversweg) en zal aan dat deel van het Dorp de naam Moleneinde meegeven.

Felix bouwde naast de molen een fabriek van «fosfoorstekjes», die echter al in 1861 afbrandde, waarbij alleen de schoorsteen overeind bleef staan. Bij deze brand had Jan Baptist Van Damme, raadslid, schepen en koster zich verdienstelijk gemaakt en kreeg daarom van de Koning, een gouden medaille voor moed en zelfopoffering. De fabriek werd niet meer opgebouwd.

 

In 1862 werd de molen verkocht aan Petrus Baeyens uit Sint-Margriete en in 1884 aan Honoré De Vos, molenaar afkomstig van Maldegem. Die plaatste in 1890 een stoommachine.

 

In 1929 werd de molen afgebroken.

Net voor het gevaarlijk kruispunt met de Vlamingstraat staan aan onze linkerkant nu appartementsgebouwen. Niets wijst er nog op dat hier vroeger twee van de oudste herbergen van Sente stonden.

Sint-Hubertus en de Pluim

De aloude herberg Sint-Hubertus was, samen met het huis van de schatrijke Antonia Van Damme, een van de eerste Sentse huizen met een “statie”, een verdieping. Vóór Sint-Laureins een zelfstandige gemeente werd vielen wij onder het ambacht Maldegem. De schepenen van dit ambacht vergaderden bij speciale gelegenheden in de Schepenkamer op de verdieping van Sint-Hubertus.

 

Einde van de jaren 1800 waren Jan Longueville en zijn echtgenote Maria Antonia Strymes de herbergiers. Hun zoon Alphons, een rijwielfabrikant, legde achter de herberg een “velodroom” aan, waar zijn klanten konden leren fietsen.

 

Daar vlak naast nog zo’n antiek geval. Herberg De Pluim. Hing een beetje samen met Sint-Hubertus. Fons Longueville baat er in de jaren 1930 een cinema uit. Zwart-witte stomme films, al dan niet begeleid op piano door zijn zus, Louise.

 

Later werden in de cinemazaal bolbanen aangelegd en de Pluim werd het Boldershof.

En voor we terug op ons vertrekpunt aankomen kruisen we nog de Leemweg waar we in het begin ervan de jongensschool zien.

Een eindje verder in de Leemweg staat de vroegere melkerij waar de toeristische dienst, de bibliotheek en ’t Sents archief gehuisvest zijn. Zou het waar zijn dat hier vroeger een kasteel stond? Of is dat maar een verzinsel?

 

En zo zijn we rond, terug op het Antonia Van Dammeplein.

Gemeentehuis

 

Het gemeentehuis van Sint-Laureins staat op het splinternieuwe Antonia Van Dammeplein. We weten dat het opgericht is in 1902, maar wat stond daar vroeger?

 

Het oudste gevonden document is een beraadslaging van 13 maart 1639 met de Burgemeester, de Schepenen, de Kerkmeesters en de Notabelen van de parochie met als doel “het maecken van een woonhuijs ende caemer ten dienste van den heer pastor der prochie Sint-Laureins”.

 

Hier stond dus de oude pastorij. De eerste pastoor die erin trok was Jan Osterman. Er zouden er heel wat volgen. Maar op den duur wordt het gebouw oud en tochtig en het is er bar koud. In 1893 vindt de toenmalige pastoor De Swaef dat het niet meer kan zijn en hij koopt een huis een eind verder in de Leemweg, recht over de kerkwegel.

 

De oude pastorij staat nu leeg en begint te verloederen. De gemeente Sint-Laureins ziet er wel wat in om de oude pastorij af te breken en in de plaats een splinternieuw gemeentehuis op te richten.

 

Op 13 augustus 1902 werd het nieuw gemeentehuis feestelijk ingehuldigd.

bottom of page