top of page

Een Toer door de Polders

of een verhaal van een vergeten geschiedenis

door Chris van Hevele

Een woordje vooraf

Hier in deze stille, rustige en mooie streek komt men wel eens fietsen of wandelen. Men staat er niet bij stil dat deze polderstreek ook een oorsprong kent.

Maar Watervliet en de streek er rond heeft weldegelijk een geschiedenis, een beetje verloren in het grote wereldgebeuren, maar zonder dit puzzelstukje is de puzzel niet compleet.

Afbeelding1.jpg

Een geschiedenis die al lang geleden begint.

Met dit verhaal gaan we alleen naar het begin, de oorsprong ontdekken, het allereerste Watervliet, de creatie van deze streek, een soort scheppingsverhaal van Watervliet als het ware.

Het is niet het verhaal van koningen, graven en grote historische figuren, maar van personen op de tweede rij, zij die Watervliet hebben gesticht.

Een verhaal soms met een kwinkslag, tussendoor een persoonlijke toets en heel wat grote en kleine weetjes.

het Oude Watervliet

Wat voorafging

Duizend jaar geleden was deze streek en in de wijde omgeving een slikken- en schorrengebied. Dat was zo voor de gehele Vlaamse Noordzeekust, met hier en daar wat hogergelegen dorpen, zoals bvb Nieuwpoort, Sint-Anna-ter-Muiden, IJzendijke, of dorpen op een klein eiland, zoals bvb Cadzand en het eiland Testerep met Oostende en Westende.

Watervliet ligt onder de zeespiegel, aan de kerk bedraagt dat zo'n halve meter en voor de wijdere omgeving is dat gemiddeld ongeveer vijfenzeventig centimeter.

Opmerking: Een markering, naast de hoofdingang van de kerk, duidt de zeespiegel aan.

Waar het hogergelegen hinterland begint kunnen we nog zien op het kruispunt van de Kerselare, waar een verhoging in de weg te vinden is.

In de 11e, 12e en 13e eeuw werd er hier in deze vochtige streek vooral turf gestoken, maar ook was akkerbouw en wat veeteelt een activiteit.

'Watervliet' wordt reeds vermeld in 976 in een akte van ‘keizer Otto II’.

De familie ‘van Praet’, uit Brugge, die het gebied had verworven in 1197, beheerde de streek en de dorpen.

Deze streek werd ook regelmatig geteisterd door stormen, soms zeer zware stormen.

En zo werd het 'oude Watervliet', met zijn kerkje toegewijd aan de Heilige Filippus, vernietigd door een stormvloed van 1287 en was vanaf dan een verdronken dorp.

De juiste locatie van het dorp blijft onbekend, maar we kunnen ons voorstellen dat deze plaats vermoedelijk aan het begin van het schorrengebied moet geweest zijn, mogelijk wat hoger gelegen of beschermd door een dijk.

Legende:

Wel is er de mooie legende die vertelt dat men in de kerstnacht het klokje van het verdronken kerkje kan horen in de bodemloze put door precies om middernacht een steentje te gooien in het midden van deze waterput.

 

het Tweede Watervliet

 

De familie ‘van Praet’ was in bezit van twee rechtsgebieden, 'keuren' genoemd, die beiden als titel 'Watervliet' droegen, van de 'oude keure van Watervliet' is weinig bekend.

Maar Boudewijn van Praet ligt aan de basis van de 'nieuwe keure van Watervliet' uit 1258, dat duidt erop dat er een tweede Watervliet is geweest. Hiervan weet men evenmin de juiste locatie.

Wat we wel weten is, dat door de Elisabethvloed van 1404 ook het tweede Watervliet, samen met de Sint-Catharinakerk, verdronk en latere stormen deden het volledig verdwijnen.

Een onbekende kroniekschrijver uit die tijd schreef: “In dit jaar in de nacht van Sint-Elisabeth, ging Watervliet onder met nog zestien andere parochies ... “.

Bij deze Elisabethvloed in 1404, voor de volledigheid de 'eerste Elisabethvloed', verdween niet alleen het tweede Watervliet, maar ook ontstond er een enorme zeearm op de ‘Honte', de ‘oude Passegeule’.

Kaart uit de 16de eeuw

De 'Honte' is de vroegere naam van de Westerschelde.

De Westerschelde was niet zoals we die nu kennen, maar was meer een waddengebied, met zandbanken en vaargeulen, de Schelde-monding was trouwens zeer uitgebreid en de belangrijkste toegang van Antwerpen naar zee was langs de Oosterschelde, veel noordelijker gelegen, nu een binnenzee.

Door deze uiterst zware storm en stormvloed werd Biervliet een eiland en zal dat een aantal eeuwen blijven en IJzendijke lag nu plots aan zee.

Deze Elisabethvloed veroorzaakte op meerdere plaatsen grote schade langs de gehele Noordzeekust en ver daarbuiten.

Daardoor werd in opdracht van de gravin van Vlaanderen, ‘Margaretha van Male’, een zeewerende dijk aangelegd en haar opvolger ‘Jan zonder Vrees’, hertog van Bourgondië, liet de al bestaande dijken met elkaar verbinden.

Deze Graaf-Jansdijk, of ook Gravenjansdijk, liep van Duinkerke tot Axel.

Opmerking:

Op meerdere plaatsen vindt men nog verwijzingen naar deze dijk, zoals bvb de Dique-Comte-Jean in Saint-Pol (Duinkerke), of ook de Graaf-Jansstraat in Middelkerke, de Graaf-Jansdijk in Oostende, Blankenberge, Sint-Anna-ter-Muiden, Sint-Laureins, en nog meer plaatsen

En ook hier, het dorp de 'Landsdijk' (deelgemeente van Bassevelde/Assenede) was in de jaren 50 van vorige eeuw ook gekend als '’sGravenjansdijk'.

Graafschap Vlaanderen in de 16de eeuw

de Bloei en teloorgang van Brugge

 

het Gouden tijdperk

 

Door de stormvloed van oktober 1134 ontstonden er enkele geulen, waarvan de belangrijkste in zuidwestelijke richting liep tot voorbij het latere Damme. De vorming van het Zwin zorgde voor een betere toegankelijkheid naar de zee. Grotere schepen, vooral de kogge, konden nu tot dicht bij Brugge varen. Op het einde van de vaargeul werd later ter beveiliging van het hinterland in opdracht van ‘Filips van de Elzas’ een dwarsdam gebouwd. Achter de dam ontstond een nieuwe haven, Damme. Mits overlading in Damme op binnenschepen was Brugge dan nog steeds vlot bereikbaar.

Brugge groeide hierdoor uit tot een belangrijke West-Europese handelsmetropool en oefende een grote aantrekkingskracht uit dankzij haar gevestigde faam als exportcentrum van het Vlaamse laken. Reeds vóór de vorming van het Zwin was er een aanzienlijke import van Engelse wol. Brugge was een verdeelcentrum van deze grondstoffen naar Gent, Ieper en andere textielcentra in het graafschap.

Brugge kende als handelscentrum haar grootste bloei tussen 1280 en 1480 en deze periode mag dan ook het ‘Gouden tijdperk’ genoemd worden. Brugge telde toen 46000 inwoners. In deze periode verbleef er een bont gezelschap van vreemde kooplui met meestal een eigen natiehuis en pakhuizen.

In Brugge bevond zich het meest zuidelijke kantoor van de ‘Duitse Hanze’ en werd hun belangrijkste handelskantoor in het buitenland. Het fungeerde daardoor als draaischijf voor de handel tussen Zuid- en Noord-Europa. De Noord-Duitse kooplui, die de oosterlingen werden genoemd, verwierven in 1252 een zeer voordelige tolreductie en bezaten zeker in 1458 een huis aan het ‘Krom Genthof’.

De Venetianen waren vanbij het begin van de 14e eeuw permanent aanwezig. In 1322 werden de eerste consulaten opgericht. In 1395 sloot ‘Filips de Stoute’ een handelsverdrag af met de Genuezen. Hun consulaat werd in 1397 opgericht in de onmiddellijke omgeving van de Venetiaanse loge op het toenmalige beursplein.

Dit plein, nu deel van de Vlamingstraat, vormde het commerciële en financiële hart van de stad, waar in de herberg ‘ter Oude Beurze’ door de familie Van der Beurze in de 13e eeuw de eerste beurshandel werd ontwikkeld. De Florentijnen, die een belangrijke rol speelden in de banksector, vestigden zich in de jaren 1420 eveneens op dit plein, net als de Catalanen. De Florentijnse Medicibank was in 1465 in het ‘Hof Bladelin’ gevestigd.

De Biskajers, dat zijn de Castilianen en de Basken, hadden hun natiehuis en stapelhuizen in de omgeving van het huidige Jan-van-Eyckplein. En de Portugezen hadden vanaf 1493 een natiehuis in de omgeving van de Riddersstraat en de Sint-Jansstraat.

De Engelsen en de Schotten kregen hun belangrijkste privilegie in 1359 en gaven hun naam aan een plein en een straat waar hun consulaat en een weeghuis stonden.

 

Brugge was ook de residentiestad van het Bourgondische vorstenhuis. Daardoor werden uitmuntende kunstenaars en architecten aangetrokken. Dit resulteerde in een enorme verrijking van de stad op bouwkundig, artistiek en cultureel vlak.

Het monumentale stadhuis is hier een mooi voorbeeld van, maar ook heel wat indrukwekkende kerken en huizen stammen uit die periode.

 

 

.

Stadhuis van Brugge

Belfort van Brugge

het Verval

 

Door het geleidelijk verzanden van het Zwin werd het steeds moeilijker Brugge vanaf zee te bereiken. Er werden langs de vaargeul verschillende havens gesticht, zoals Mude (het latere Sint-Anna-ter-Muiden), Hoeke, Monikerede en Lamminsvliet (het latere Sluis).

Op het einde 15e eeuw wordt de belangrijke handelsstad Brugge vanaf zee onbereikbaar door het verzanden van het Zwin. Dit probleem was al langer bestaande, Brugge verloor als handelsstad snel aan belang en het kostte handenvol geld om deze situatie de baas te blijven.

Wanneer dan nog het vorstenhuis, na de dood van ‘Maria van Bourgondië’ in 1482, Brugge verlaat was het einde van Brugge als belangrijke internationale handelsstad en finantieel centrum beklonken.

Brugge verloor al vlug zijn grootse uitstraling van weleer. Door de slechte economische situatie trokken er veel inwoners weg. Tegen het einde van de 16e eeuw gaf de stad een armoedige indruk met leegstand en verwaarloosde woningen.

de Inpoldering

 

Het verzanden en de gevolgen veroorzaakten dan ook grote onrust en zo werd er door een aantal Brugse edelmannen, tussen pot en pint, het waren tenslotte Bourgondiërs, nagedacht over een oplossing en een plaats te zoeken voor een nieuwe haven.

familie De Baenst

 

Familie ‘de Baenst’ was een middeleeuwse adellijke familie uit het graafschap Vlaanderen. Oorspronkelijk gaat het om een familie die de naam ‘van Cadsant’ droeg, vanaf het begin van de dertiende eeuw werden ze ‘de Baenst’ genoemd. De ‘heren de Baenst’ werden specialisten in het indijken van polders en werden hierdoor behoorlijk rijk. De indijkingen deden ze in de eerste plaats om zelf gronden te winnen, maar ze deden het ook in opdracht van anderen, onder meer van kloosters en abdijen.

Met de opbrengsten waren ze onder meer opkopers van feodale heerlijkheden, wat hun aanzien en invloed in de maatschappij vergrootte. Hun oorspronkelijke thuis, die hun uitvalsbasis werd, was Cadzand en Sluis. Van daaruit breidde de familie zich uit over het gehele ‘Brugse vrije’ en kreeg zij ook voet aan de grond in Brugge en werd opgenomen in de intieme kring van raadgevers van de ‘hertog van Bourgondië’.

 

De familie ‘de Baenst’ had in de veertiende eeuw dit schorrengebied verworven. Door dijken aan te leggen, zoals oa de Mariapolderdijk werden de eerste polders gevormd zoals de Mariapolder, ook de Sint-Jorispolder en de polders van het ‘Gravengoed’.

Guido de Baenst (1430 - 1502), een Brugs edelman/ridder en lid van de bestuursraad van het ‘Brugse vrije’, wilde het ter beschikking stellen om het droog te leggen en er een geschikte plaats voor een haven te vinden.

‘Philips de Schone’, graaf van Vlaanderen, gaf op 30 september 1497 de toelating aan Guido de Baenst om het overstroomde gebied in te dijken. Hij zou dat doen samen met zijn zoon Paul, die kort na de toelating sterft.

Het schorrengebied hoorde bij het 'Brugse vrije'

Het ‘Brugse vrije’ was de grootste kanselarij van het graafschap Vlaanderen, waarbij een aantal gebieden, ambachten genoemd, verenigd waren. Deze ambachten waren verspreid over zowat het volledige graafschap en was vooral rijk landbouwgebied.

Het ‘Brugse vrije’ zetelde ook in de bijeenkomsten van de ‘Staten van Vlaanderen’.

De bestuurszetel bevond zich in één van de mooie, historische gebouwen op de Burg in Brugge en werd het ‘Landhuis’ genoemd.

De Burg in de 17de eeuw, in de achtergrond het Landhuis van het Brugse Vrije

Hiëronymus Lauweryn


Guido de Baenst woonde in het 'hof van Sint-Joris', het latere 'hof van Watervliet', en was bevriend met Hiëronymus Lauweryn, die welstellend en invloedrijk was en zich zo had opgewerkt in de Brugse elite, en samen zouden ze investeren en de drooglegging organiseren.
 

Hiëronymus Lauweryn (1453 - 1509), nu een Brugse edelman, hij zou in 1503 nog geridderd worden door Philips de Schone in de ‘Orde van het Gulden Vlies’, is geboren in 1452 of 1453, mogelijk in Brugge. Hij was de zoon van Bavo Lauweryn en diens maîtresse Barbara Roels. Hiëronymus werd een gewettigd kind, nadat Bavo weduwnaar was geworden en huwde met zijn maîtresse.

Hij begon zijn loopbaan in 1477 als klerk bij de ‘ontvanger van Vlaanderen’ en werkte zich op tot ‘algemeen-schatbewaarder’ van de ‘Grafelijke domeinen en financiën’ in 1499, een belangrijke en zowat de hoogste post bij financiën.
 

Gedachtenkronkel:

Een echte streber dus, ik stel hem mij voor als een klein nijdig manneke, die

koste wat kost zijn doel ging bereiken.

Het zou mij niet verbazen moest hij ook niet voor zijn eigen zaak hebben gewerkt,

of moet ik zeggen voor eigen ‘zak’.


Hiëronymus bezat een woning in Brugge in de huidige ‘Gouden Handstraat’. Het huis werd vermeld als “huuse ghenaemt oudt watervliet, staende inde nieustraete bij sint-gillis”.
 

In Mechelen bezat hij een prachtig stadspaleis, die hij in 1508 overliet aan ‘Margaretha van

Oostenrijk’, die het als haar residentie zou gebruiken.

Dit wijst op de banden tussen Brugge en Mechelen

Stadspaleis in Mechelen

Opmerking:

Hiëronymus Lauweryn blijft niet alleen bekend als zakenman maar ook als muziekliefhebber. Hij legde een verzameling aan van chansons en motetten voor gebruik in gezinsverband.

Het ‘chansonnier’ of ‘liederenboek’ werd vermoedelijk tussen 1495 en 1507 vervaardigd.

Het grootste deel van het liederenboek wordt ingenomen door 63 Franse chansons. Daarnaast bevat het 25 Nederlandstalige polyfone liederen, meestal driestemmig en die nergens anders terug te vinden zijn. Zulke grote hoeveelheid Nederlandstalige liederen in zo'n collectie was destijds zeer opmerkelijk; vermoedelijk wilde hij liederen uit zijn geboortestreek bewaren voor het nageslacht.

De meeste liederen zijn in het Frans of Nederlands; verder zijn er nog enkele in het Latijn en twee in het Italiaans. Bij één lied is in het liedboek de naam van een zekere ‘Laurentius’ opgenomen, waarvan men veronderstelt dat misschien ‘Lauweryn van Watervliet’ zelf de componist is geweest.

Hiëronymus Lauweryn
detail grafsteen in de kerk van Watervliet1

Hiëronymus Lauweryn was niet de eerste de beste.
 

Hij was raadsheer van ‘Maximiliaan van Oostenrijk’, toen deze, na de dood van ‘Maria

van Bourgondië’, als regent Vlaanderen bestuurde tot Philips troon gerechtig was.

Hij was hofmeester bij ‘Philips de Schone’, toen deze graaf van Vlaanderen werd.

En hij werd zelfs gouverneur van de kinderen van ‘Philips de Schone’, waaronder een

zeker Kareltje, de toekomstige ‘Keizer Karel’, ...
 

Vertelling:

Keizer Karel, volgens de geschiedenisboeken geboren in Gent, ... maar

feitelijk geboren is in Eeklo.

Ik begrijp de verbazing, de verwarring, zo in de zin van “Gaat ge de geschiedenis

herschrijven?”

Neen, ik ga de geschiedenis niet herschrijven, maar met de juiste

argumentatie, centen in dit geval, komen sommige dingen op een andere

plaats in de geschiedenisboeken.

Ik ga het u vertellen:

Januari 1500, nieuwjaar en eeuwwisseling, en ‘Philips de Schone’ is in Brugge met zijn zwangere vrouw ‘Joanna van Castilië’, een Spaanse schone en ‘una mujer ardiente’, een ‘furie’ dus.

Juana de Castilla

Philips de Schone

Philips kwam waarschijnlijk eens luisteren hoe het zat met zijn centen en hoe het ging met de lopende projecten, tenslotte was hier met de inpoldering begonnen, een paar nieuwjaarsrecepties meepakken, eens goed gaan eten in Brugge, ge weet hoe dat gaat.

Ze verbleven vermoedelijk in het Brugse prinsenhof, daar waar nu het gerenommeerde hotel ‘Duke’s Palace’ staat.

Prinsenhof van Brugge, eind van de 15de eeuw

Philips had nog een paar afspraken in Gent, dus midden februari maakt het gezelschap zich klaar om naar Gent te reizen. Men reisde toen altijd in gezelschap, met ridders en knapen, dienstmeisjes, ... Philips was zot van de dienstmeisjes tot ergernis van Joanna.

Omdat men niet op 45 minuten van Brugge naar Gent kon reizen, zoals nu, alles ging veel trager, en er moest ook vanalles worden meegesleept, voorziet men een paar overnachtingen in Eeklo. Eeklo is niet onbekend bij de graven van Vlaanderen, daar zijn hun jachtdomeinen.

’s Nachts moet de hoogzwangere Joanna naar het toilet en ze gaat, zoals dat toen was, op de nachtemmer en oeps, daar ligt onze toekomstige keizer in de ‘pispot’.

Er zal wel goed gelachen zijn in het gezelschap om dit voorval en gegniffeld over 'Juana la Loca',... ‘Joanna de waanzinnige’.

de Polders


Hiëronymus Lauweryn heeft hier zes polders drooggelegd, in de loop van de latere eeuwen is deze streek wel sterk veranderd van uitzicht en inrichting, er zijn dijken verdwenen of onzichtbaar geworden, er zijn dijken bijgekomen en andere versterkt en er zijn meer polders gevormd, maar men heeft nog altijd een duidelijk beeld van de oorsprong. De naam van de dijken is natuurlijk niet uit die tijd, de naam van de polders daarentegen meestal wel.
 

Sint-Christoffelpolder (1499 - 522ha)

(ketterijstraat, blekkersdijk, muizenhol, hellepolderdijk, bodemloze put, braamdijk, mariapolderdijk)
 

Jeronimuspolder (1501 - 865ha)

(ketterijstraat, molenstraat, oudemansdijk, mariapolderdijk, ...)
 

Laurijnepolder (1503 - 677ha)

(muizenhol, maagd-van-gent, noorddijk, ...)
 

Sint-Annapolder (1505 - 144ha)

(blekkersdijk , molenstraat, mollekotdijk, calusdijk)
 

Barbarapolder (1508 - 264ha)

(blekkersdijk, maagd-van-gent, calusdijk, vrije-dijk)
 

Philippinepolder (1506)

Sint-Christoffelpolder
 

Op 't Stee, staat men in de noordwesthoek van de 'Sint-Christoffelpolder', de polder die als eerste werd drooggelegd, de werken begonnen in 1497 en waren klaar in 1499.

Vanaf 1501 begon Hiëronymus reeds aan de bouw van zijn kerk. Hij had een plaats gekozen naast de haven, aan de zeedijk van de Sint-Christoffelpolder, zodat hij de bouwmaterialen over zee naar hun bestemming kon transporteren.

Bij graafwerken heeft men een aanlegplaats ontdekt, een houten havenmuur.

De ‘sterre’, dat is de groep woningen, geklemd tussen het Stee en de Veldstraat en tussen

de Kerkpad en de Molenstraat, was toen de havenkom.

De werken duurden tot 1503. Niet omdat zij dan voltooid waren, maar omdat op dat ogenblik het beschikbare geld nodig was voor een ander project.

Aangezien het koor en de kruisbeuk toen al afgewerkt waren, werd de kerk in 1504 gewijd. De architect is tot op vandaag onbekend, maar verschillende elementen wijzen in de richting van de Mechelse familie Rombout II Keldermans.

Ook moest er een residentie worden voorzien voor de 'heer van Watervliet'. Naast de zuidelijke kerkhofmuur is er een dreef, die toegang geeft tot een dieper gelegen hof, waar nog de resten te vinden zijn van het 'Hof van Plaisance'.

Hof van Plaisance (het overblijvende deel in de jaren 50 en 60)

Persoonlijke toets:

In de jaren 50 en 60 van vorige eeuw woonde daar de familie Trenson, een boerenfamilie, die de oude, nog overblijvende gebouwen als stal en opslagplaats gebruikte. Ik kan mij ook niet van de indruk ontdoen, van die paar keer dat ik daar ben geweest, dat ook het woonhuis of minstens een deel ervan het oude gebouw moet geweest zijn.

Hier ontstond dan ook de 'heerlijkheid Watervliet'.

Jeronimuspolder


Intussen werd ook de 'Jeronimuspolder' drooggelegd. Deze polder, westelijk van de Sint-Christoffelpolder, is de grootste polder en strekt zich uit tot Sint-Jan-in-Eremo en een eind over de huidige Nederlandse grens, voorbij de buurtschappen ‘'t Goedleven' en 'Stroopuit' in de richting van Oostburg en in de richting van IJzendijke.
 

Hiëronymus Lauweryn gaf dit gebied de naam 'heerlijkheid Waterland'.
 

Daar, in de omgeving van ’t Goedleven, ontstond dan ook het dorp 'Waterland’, na de dood van Hiëronymus in 1509 voegde zijn zoon Matthias er 'Oudeman' aan toe, zijn vader werd namelijk zo genoemd, de ‘oude man’, allee, 't zal wel 'den oed’n’ geweest zijn, alhoewel hij amper 56 was bij zijn dood.
 

Er is nu al tweemaal 'heerlijkheid' gebruikt, ‘heerlijkheid Waterland ‘en ‘heerlijkheid Watervliet’. Dat wil niet zeggen dat het hier goed of aangenaam was om er te wonen en te werken, het zal wel eerder een 'struggle' geweest zijn. Het wil zeggen dat dit gebied toehoort aan een 'heer', in dit geval de 'heer van Watervliet', en dat er cijns moest worden betaald, belasting.

 

Iets meer over deze Jeronimuspolder.
 

Ook hier, in de omgeving van Stroopuit en 't Goedleven, waren er in die eerste eeuwen meerdere nederzettingen, waaronder het turfdelversdorp, Sint-Nicolaes-ter-Vaere.
 

Persoonlijke toets:

Ik moet nu denken aan de wandelingen, als klein jongentje met mijn grootvader, daar langs de Brandkreekdijk op ’t Goedleven, daar woonden mijn grootouders namelijk, op ’t Goedleven.

Mijn grootvader was een man van weinig woorden, hij wandelde altijd met één arm op de rug, pijpje in de mond, altijd wat afwezig, nadenkend, filosoferen over god en klein pierke, en hij hield zijn hersenkronkels voor hemzelf; ik herken mij zo wel een beetje in hem.

Op een bepaalde plaats bleef hij dan soms staan, als hij er niet dromend voorbij gelopen was, dan wees hij met zijn pijp naar alles en niets en zei hij: j“oon-tsen, hiere ee-ter huw-lank geleen een klus-tre gestoan”.
 

En inderdaad, meer dan tien jaar later, heeft men daar, in de omgeving van deze buurtschappen, min of meer toevallig en door de oplettendheid van een boer, resten gevonden, dakpannen en vloertegels, niet van een klooster of van een abdij, maar van een priorij. Een priorij waar een achttal monniken verbleven, die het turf delven en de handel ervan organiseerden. Deze priorij was een bijhuis van de Sint-Pietersabdij in Gent en droeg als naam 'Elmare'.

 

Gedachtenkronkel:

Het zullen wel gestrafte monniken geweest zijn die naar daar werden gestuurd,

zoiets van: “wat te lang in het glazenstraatje rondgehangen, hup, pakt uw brevier

en gaat ginder maar gaan afkoelen”.

Naja, dat afkoelen, dat is zo een punt, want er zijn geruchten die zeggen dat

de vrouwen uit de dorpen in de buurt niet veilig waren voor die paters.

Maar, ge moet dat niet verder vertellen, dat zijn geruchten en we houden dat

potje gedekt.
 

Opmerking:

‘Elmare’ komt ook voor in het in de 13e eeuw door ‘Willem die Madocke maecde’ geschreven dierenverhaal, ‘Van den Vos Reynaerde’.
 

In de stormvloed van 1375 werd deze priorij onherstelbaar beschadigd en werd deze verlaten.

Ook het dorp Sint-Nicolaes-ter-Vaere verdween in de golven, samen met andere dorpen, zoals oa ‘nieuw Roeselaere', nu Sint-Margriete.
 

In de tweede helft van de 16e eeuw, wanneer het protestantisme opkwam, was er grote onrust in Waterland-Oudeman. De kerk werd er vernietigd door beeldenstormers en de protestanten trokken er weg en bouwden wat verder hun nieuwe kerk in Waterlandkerkje, de Rooms-katholieken bouwden in 1672 hun Sint-Niklaas-kerk op de huidige plaats.

Sint-Niklaaskerk van Waterland-Oudeman

Laurijnepolder
 

In het kleine gehucht ‘Stenen Schuur’ staat men zowat aan de zuid-oost hoek van de Sint-Christoffelpolder.

De 'Laurijnepolder' is de derde polder die werd drooggelegd. Als men vanop de brug over het Leopoldskanaal naar het oosten kijkt ziet men de uitgestrekte polder in de richting van Boekhoute en in de richting van Philippine, of toen de ‘oude Passegeule’.
 

Dit werd de 'heerlijkheid Waterdijk'.
 

Het dorp Boekhoute zelf ligt niet in deze polder, maar wel aan de andere kant van de 'Graaf-Jansdijk', het dorp ligt dan ook ruim boven de zeespiegel. Boekhoute maakte ook geen deel uit van het 'Brugse vrije', maar wel van de 'vier ambachten', deze vier ambachten waren, Boekhoute, Assenede, Axel en Hulst.
 

Iets meer over deze Laurijnepolder:

In deze polder, juist op de grens van de 'nieuwe keure van Watervliet' en het 'ambacht Bouchaute', vond men bij opgravingen in 1964, oa de funderingen van de kerk van het 'Wilhelmietenklooster'.

Afbeelding27.jpg

Ook de grafsteen van Margaretha Stommelinx († 1351) werd daar gevonden, deze bevindt zich nu in de omgang van de kerk van Watervliet.

De 'orde van de Wilhelmieten' (een eremietenorde) gevormd in de 12e eeuw en in de 18e eeuw al verdwenen, heeft hier en daar wel sporen achtergelaten, bvb in Beveren, in Aalst, ook in Brugge en in Luik (wijk Guillemin) en nog andere plaatsen.

 

Het 'Sente Marien clooster van Waistina', of het 'Onze-Lieve-Vrouw klooster in de Woestijn', kwam er in 1242 door toedoen van de toenmalige gravin van Vlaanderen, ‘Margaretha II van Vlaanderen’, ook gekend als 'Margaretha van Constantinopel'. En het was zowat het eerste klooster voor deze orde.
 

Door de stormvloed van 1375 en vooral deze van 1404 werd het klooster dusdanig beschadigd. De paters verlieten het en vonden een nieuw onderkomen nabij de Gentpoort in Brugge in het klooster Sint-Antoniusdal.
 

De reeds vermelde kroniekschrijver schreef verder: 'In dit jaar, in de nacht van Sint-Elisabeth, ging Watervliet onder met zestien andere parochies en ook het klooster van de Wilhelmieten, dat de gravin Margaretha te Watervliet had gesticht.'
 

'In dit iaer op S Lysbetten nacht, soo ghinck Watervliet onder met zesthien andere prochien ende oock het Clooster van Willemynen dat de gravenede Margriete, te Watervliet ghesticht hadde'


We staan hier niet zo ver van het dorp de Landsdijk of ’sGravenjansdijk en dicht bij de plaats waar de Graaf-Jansdijk moet geweest zijn, van deze dijk zelf is er hier bijna niets terug te vinden, buiten wat verwijzingen. Deze werd namelijk na Wereldoorlog II afgegraven. Maar samen met de oudere dijken begrensde de Graaf-Jansdijk wel de Hellepolder, de Fossieren-polder en Couckuyt-polder. Dit gebied is ook gekend als het ‘Gravengoed’.
 

Ook de Sint-Jorispolder had de Graaf-Jansdijk als begrenzing. Deze Sint-Jorispolder is in het begin van de 15e eeuw aangelegd door de familie de Baenst, net als de

Mariapolderdijk trouwens en de daardoor ontstane Mariapolder.
 

Nog meer interessante wetenswaardigheden:
 

Door het verzanden van het Zwin verloor ook Gent zijn toegang tot de zee. Gent had immers in de 13e eeuw de 'Lievevaart' gegraven, deze liep vanaf het Gravensteen tot Damme, om daar aansluiting te vinden met het Zwin.
 

Gent zocht ook een oplossing; Een verbinding met de ‘oude Passegeule’ in het noorden lag voor de hand, maar de Graaf-Jansdijk mocht niet doorbroken worden.
 

Na heel wat gelobby, gaf Keizer Karel in 1545 de toelating aan zijn geboortestad deze dijk te doorbreken, maar er moest wel een sluis worden voorzien om het hinterland te beschermen, een sluis of een sas, en zo ontstond Sas-van-Gent en via de Sassevaart had Gent terug toegang tot de zee.

 

Nog een weetje uit de meer recente geschiedenis:

Wanneer België onafhankelijk wordt in 1830 gaan de grenzen met Nederland dicht; Ze gaan zelfs waterdicht. Waardoor ook de afvoer van het polderwater via Nederland niet meer mogelijk was.

Dus werd rond 1850 het ‘Leopoldskanaal’ gegraven, een afwateringskanaal. Het Leopoldskanaal begint hier in deze Lauwrijnepolder en mond uit in de Noordzee nabij Heist.

Vanaf Maldegem tot Damme gebruikt het Leopoldskanaal de oude bedding van de 'Lievevaart'.

Waar het Leopoldkanaal begint

Sint-Annapolder

Als men, vanop de 'Mollekotdijk', in de omgeving van de Mollekotse kreek, in de richting van de kerk van Watervliet kijkt, ‘de binn' n' zoals men dat hier noemt, ziet men voor zich de 'Sint-Annapolder', het is een kleine polder en speciaal aangelegd om Blekkersdijk te beschermen, want door de vele stormen was het moeilijk deze in stand te houden.

Barbarapolder

Men kan er de polder ernaast bijnemen, de 'Barbarapolder', ook een kleine polder, en eveneens aangelegd om Blekkersdijk te beschermen.

Eén bijzonderheid voor deze polder, hij kreeg de naam naar een jonggestorven dochter van Hiëronymus Lauweryn, Barbara (1487 – 1501).

Dit zijn zowat de laatst aangelegde dijken en polders.

Opmerkelijk dat 't Mollekot' ook soms als 'haven van 't Mollekot' staat beschreven, de aanleiding daartoe heb ik niet kunnen vinden.

De Sint-Annapolder en de Barbarapolder hebben een gemeenschappelijke dijk, de 'Calusdijk'. Deze dijk maakt halfweg een rare kronkel. Dat heeft een reden; Bij de aanleg van deze dijk is er daar, bij een storm, een bres geslagen en het water liep met geweld en kolkend in de Sint-Annapolder en er vormde zich daar een put. Bij de herstelling van de bres heeft men de dijk rond de ontstane put gelegd.

Iets over de kreken:

Op het grondgebied van Watervliet zijn er niet veel kreken, men vindt deze meer in de omgeving van Sint-Jan-in-Eremo en Sint-Margriete. Er zijn kreken met een min of meer groot wateroppervlak en andere zijn langgerekte geulen, als littekens in het landschap. Hun oorsprong is niet altijd duidelijk, hoe dan ook, sommige kreken zijn het gevolg van het turfsteken en de daardoor ontstane putten en andere zijn ontstaan door de vele stormen en overstromingen.

De Mollekotse kreek is vermoedelijk een lagergelegen plek in deze polder, waar het water zich verzamelt en blijft staan.

Maar, aan de andere kant van de Blekkersdijk, juist voor de bebouwde kom, ligt een kreek, met de vreemde naam 'rij-rij', deze kreek is duidelijk kunstmatig, nagenoeg een perfecte rechthoek, dus moet het een vroegere turfput zijn.

 

Philippinepolder

We zijn ondertussen in 1506 en Hiëronymus Lauweryn vond eindelijk de plaats voor zijn haven, hier aan de rand van de 'oude Passegeule'.

Eén probleem echter, dat was buiten zijn rechtsgebied, hiervoor had hij dus geen toelating, noch de financiën trouwens.

Voor de financiering werd oa de bouw van de kerk in Watervliet onderbroken. Ook bekwam hij algauw de nodige toelatingen, dank aan zijn contacten, met onder meer de Graaf van Vlaanderen.

Hier ontstond een nieuwe polder, Hiëronymus noemde deze ‘Sainct Philippine’, als eerbetoon aan zijn broodheer Philips de Schone.

Tevens versierden hij nog een octrooi om er een ‘gesloten stad’ te stichten, een ommuurde stad, en dat werd ‘Philippine’.

De plannen om er een grootse haven voor het Graafschap Vlaanderen te bouwen konden echter niet worden uitgevoerd, dat werd gehinderd door de vroege dood van Hiëronymus, het groter worden van de schepen en de ‘Tachtigjarige oorlog’.

In 1583 werd er nog een versterking gebouwd om Noord-Vlaanderen te

beschermen tegen de watergeuzen. En noordelijk, aan de andere zijde van de ‘oude Passegeule’ kwam in 1588 het Mauritsfort, gericht tegen Philippine en om de scheepvaart te controleren.

Tijdens de schermutselingen in de 16e eeuw werd de Philippinepolder onder water gezet, als natuurlijke hindernis. Rond 1700 werd deze herdijkt en opnieuw drooggelegd en maakte vanaf dan deel uit van de ‘Albert en Isabellapolders’.

In 1599 kwam er haven, die lange tijd door de vissers van Philippine werd gebruikt. Via de ‘Braakman’, een kleine zeearm nog resterend van de ‘oude Passegeule’, had men immers toegang tot de zee.

Sterker zelfs, hier was een haven tot 1952, de 'Boekhouter haven'. Wanneer de Braakman in 1952 afgesloten wordt van de Westerschelde verdween deze haven, de vissers van Boekhoute waren gedwongen hun activiteiten af te bouwen en tenslotte te beëindigen.

 

Om af te sluiten

 

De geschiedenis van Watervliet gaat verder, ...

Na de dood van Hiëronymus Lauweryn in 1509 wordt zijn zoon Matthias 'heer van Watervliet'. Na zijn dood in 1540, gaat zijn weduwe in het 'hof van Sint-Joris' wonen en geeft het de naam 'hof van Watervliet'.

Mathias Lauweryn liet nog een drietal polders aanleggen, waaronder de Oudemanpolder, ten noorden van de Jeronimuspolder, terug genoemd naar zijn vader ‘de oude man’, en de 'Vrije polder', nabij de buurtschappen 't Goedleven en Stroopuit.

Ook werd vanaf 1525 verder gebouwd aan de kerk.

De stadsrechten waren aangevraagd, evenals de toelating een wekelijkse markt te houden en, niet te vergeten, de toelating voor een brouwerij.

Het 'wapen van Watervliet' heeft dezelfde kleuren en heraldische kenmerken als deze van het wapen van de familie Lauweryn.

Wapen van Watervliet

Wapenkabinet van Lauweryn

Dit klein, schijnbaar onbenullig en soms letterlijk vergeten dorp, wat weggeduwd in een noordelijke uithoek van Vlaanderen, heeft weldegelijk zijn plaats in de geschiedenis. Een geschiedenis die ook duidt op de diepe verbondenheid van Watervliet met het Bourgondische Brugge.

Het grootse plan van Hiëronymus Lauweryn om er een nieuwe haven uit te bouwen ten voordele van Brugge kon niet worden uitgevoerd.

En zo bleef deze ‘Koningswens en Ridderdroom’ onvervuld.

De streek kon daardoor zijn typisch uitzicht, zelfs uniek uitzicht behouden, met zijn dijken en daartussen de polders, dijken veelal beplant met bomenrijen en met huizekes, die zich aan de dijk vastklampen om er niet af te rollen.

Hier eindigt mijn verhaal, ...

Ik hoop dat ik u heb kunnen verbazen met hoeveel geschiedenis er verborgen zit in deze polders, onzichtbaar, maar toch, ... onzichtbaar, net als de verdronken dorpen en verdwenen kloosters.

Aanhangsel 1
 

Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk van Watervliet

Jozef De Paepe en Daniël Haerens - 28 augustus 2016


De beheerste trots van de inwoners van Watervliet is in de loop der tijd niet verminderd. Integendeel, de bijval van het kunstminnende publiek voor de orgelconcerten en het groeiende aantal bezoekers van heinde en ver hebben het gevoel van artistieke weelde aangescherpt bij de telgen van dit dorp.
 

Het eerste Watervliet had al een kerk, toegewijd aan de Heilige Filippus. In de 13de eeuw bestond er een Sint-Catharinakerk; zij werd door de vloed van 1404 vernietigd. Over het uitzicht van beide kerken is uiteraard niets bekend, noch weten we waar ze precies gelokaliseerd waren.
 

1501

Aan de huidige kerk begon de stichter van Watervliet, Hiëronymus Lauwerijn, in 1501. Hij had een plaats gekozen naast de haven, aan de zeedijk van de Sint-Christoffelpolder, zodat hij de bouwmaterialen over zee naar hun bestemming kon transporteren.

De werken duurden tot 1503. Niet omdat zij dan voltooid waren, enkel omdat op dat ogenblik het beschikbare geld was opgebruikt.

Aangezien het koor en de kruisbeuk toen al afgewerkt waren, werd de kerk in 1504 gewijd. De architect is tot op vandaag onbekend, maar verschillende elementen wijzen in de richting van de Mechelse familie Rombout II Keldermans.
 

1525

Aan de rest van het gebouw is men opnieuw begonnen in 1525; toen was de zoon van Lauwerijn, Matthias, ‘heer van Watervliet’. De eerste heer was gestorven op 1 augustus 1509 en in het koor begraven onder een praalgraf.

 

het Graf van Lauweryn
 

Ten tijde van de Franse Revolutie moest het verdwijnen, omdat er een adellijk schild op was afgebeeld. De Jakobijnen wierpen de praalsteen op het kerkhof, waar hij, beschadigd en gebroken, na 1815 teruggevonden werd. Men heeft hem hersteld en aan de noordoostzijde van de omgang in de kerk ingemetseld. Ondertussen had men boven het graf in de vloer een witte steen aangebracht, met het inschrift “Hic Lauwerin”.

In 1893 werd de rust van Lauwerijn verstoord; de tombe werd geopend. Men stelde vast dat de muren beschilderd waren, een Calvarieberg ten oosten, aan de zuidzijde een Heilige Hiëronymus als kardinaal, met een leeuw tussen de twee leliekruisen, ten noorden een Sint-Christoffel, patroon van de polder waarin Watervliet zich bevindt. Aan de westzijde was de schildering zwaar beschadigd. Waarschijnlijk stelde ze de Kroning van Maria door de Heilige Drievuldigheid voor. Een beetje as en hout, een stukje been en een hoopje kastanjebruine, hoofdharen waren alles wat overbleef van het gekiste lichaam, van de man die voor de streek van zo’n grote betekenis was geweest.

Grafsteen van Hiëronymus Lauweryn
(in de omgang van de kerk van Watervliet)

en Later
 

Men weet niet met zekerheid wanneer de kerk voltooid was. De herverdeling van de tienden in 1639 laat vermoeden dat de kerk toen reeds af was en als volwaardig bedehuis in gebruik was.
 

In 1559 - 1561 volgde een eerste herstelling van het houten ‘clockenhuus’. Gelet op het formaat van de vieringpijlers en de rechthoekige plattegrond van de viering kan het zeker geen belangrijke toren geweest zijn. Waarschijnlijk was het een dakruiter, zoals in laatgotische kerken gebruikelijk was. Trouwens, precies in het midden van het transept ziet men nu nog de ronde houten afdekplaat, waardoor de klokkentouwen naar beneden kwamen.

In de loop van de 17de eeuw drongen herstellingswerken zich op. In 1666 werd de middenbeuk overwelfd en waarschijnlijk ook de rest van de kerk.

Op 10 maart 1757 was er een grote brand, die de daken van de kerk en de dakruiter in de as legde. De herstelling kostte 24000 gulden, in die tijd een onbetaalbare som.
 

Om de uitgaven te beperken bouwde men een zadeltoren ter hoogte van de kruisbeuk. Dat klokkentorentje zelf hield het slechts uit tot 1828. Het werd dan vervangen door een klein zadeltorentje boven de westgevel.

De kerk met het zadeltorentje na 1828

Bij de restauratiewerken onder leiding van August Van Assche in 1891 - 1893 werd het klokkentorentje uiteindelijk vervangen door de huidige neogotische toren. ‘Huidige’, althans voor zover hij niet moest herbouwd worden na de bevrijdingsgevechten van oktober 1944, die grote schade aan de kerk toebrachten. De toren was hersteld in 1958.

Afgezien van de 19e eeuwse toren bestaat de kerk uit een zeer homogene kruisbasiliek, met een driebeukige benedenkerk van vier traveeën, een viering met uitspringende kruisbeuken, een koor van twee traveeën diep met een kooromgang, een vijfzijdige sluiting en een askapel. Ten zuiden van het koor is een sacristie met een verdieping aangebouwd, ten noorden van de westgevel een achtkantige traptoren, waarvan de helft binnen en de helft buiten het gebouw staat. Naast de toren, tegen de tweede travee van de zuidgevel, bevindt zich de doopkapel.

De kerk van Watervliet is één van de merkwaardigste gebouwen in het noorden van Oost-Vlaanderen Haar grondplan met enkelvormige askapel komt zeer zelden voor. Als gestichte kerk kwam zij in één beweging tot stand. Door de eeuwen heen behield zij haar oorspronkelijke afmetingen en verhoudingen en haar basilicale aanleg (middenbeuk en zijbeuken onder afzonderlijke zadeldaken).

Een zeker traditionalisme is waar te nemen in de vorm van de pijlers. In plaats van te kiezen voor de gelede pijler zonder kapiteel, zoals sinds de 15de eeuw gebruikelijk was, bleef men hier trouw aan de oude vorm van de rondzuil met kapiteel. Oorspronkelijk waren de kapitelen versierd met opengewerkte krulkoolbladeren, maar die werden bij latere verbouwingen afgekapt. Het indrukwekkende interieur bevat nog een uitzonderlijk rijk meubilair en talrijke kunstwerken. We kunnen in dat kerkelijk erfgoed drie chronologische periodes onderscheiden. Uit de stichtingsperiode, grosso modo de eerste helft van de 16de eeuw, zijn heel wat merkwaardige kunstwerken bewaard, met als voornaamste de ‘Nood-Gods’-triptiek.

Triptiek Nood-Gods

De triptieken van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Sebastiaan werden respectievelijk vóór 1548 - 1549 en in 1553 geleverd. Tot die periode mag ook het graf van de eerste heer van Watervliet gerekend worden.

Portaal en Oksaal met orgel

Preekstoel

Foto's Saelaert connection

De tweede periode kenmerkt zich door een bijzondere bedrijvigheid in de meubilering van de kerk en is te situeren omstreeks het midden van de 17de eeuw, zoals de bidstoel, het koorgestoelte, het orgel, het portaal, een nieuw hoogaltaar met schilderij en wellicht nog verschillende andere schilderijen zijn alle te dateren tussen 1642 en 1655.

Een derde groep kunstwerken wordt in de 18e eeuw gedateerd, de zijaltaren (1712), de preekstoel (1726) en daarbij aansluitend de koorlezenaar en de communiebank.

Voor wereldoorlog II

Na de bevrijding, oktober 1944

Aanhangsel 2

Familie Lauweryn

Hiëronymus Lauweryn stamde uit een oud Brugs geslacht dat sinds de 13e eeuw voorname functies bekleedde in de stad en mag zowat de stamvader worden genoemd.

Hiëronymus Lauweryn (1453 - 1509), nu een Brugse edelman, hij zou in 1503 nog geridderd worden door Philips de Schone als ‘ridder van het Gulden-Vlies’, is geboren in 1452 of 1453, mogelijk in Brugge of Aardenburg. Hij was de zoon van Bavo Lauweryn en diens maîtresse Barbara Roels. Hiëronymus werd een gewettigd kind, nadat Bavo weduwnaar was geworden en huwde met zijn maîtresse.

Hij begon zijn loopbaan in 1477 als klerk bij de ‘ontvanger van Vlaanderen’ en werkte zich op tot ‘algemeen-schatbewaarder’ van de ‘Grafelijke domeinen en financiën’ in 1499, een belangrijke en zowat de hoogste post bij financiën.

Hij was hofmeester van Filips de Schone, graaf van Vlaanderen, en werd gouverneur van de kinderen van Filips de Schone. In 1500 werd prins Karel, de latere Keizer Karel, geboren, en men gaat er van uit dat Hiëronymus invloed had op de jonge troonopvolger.

Hiëronymus was veelzijdig als ondernemer, investeerder en ook brouwer en samensteller van een liederenboek. Zijn naam zou onlosmakelijk verbonden worden met ‘Watervliet’.

Dit slikken- en schorrengebied werd vanaf 1197 beheerd door de ‘heren Van Praet’ uit Brugge. Het ‘oude Watervliet’ verdween in 1287 door een stormvloed en was vanaf dan een verdronken dorp.

Boudewijn van Praet ligt aan de basis van de 'nieuwe keure van Watervliet' uit 1258, dat duidt erop dat er een tweede Watervliet is geweest.

Door de Elisabethvloed van 1404 verdronk ook het tweede Watervliet, samen met zijn Sint-Catharinakerk, en latere stormen deden het volledig verdwijnen.

Vanaf 1497 werd het land herwonnen en kwam het in het bezit van Hiëronymus Lauweryn, inmiddels kanselier en schatbewaarder van Filips de Schone van Bourgondië, graaf van Vlaanderen. Watervliet werd rond 1504 heropgebouwd. Zo verwierf hij de toenaam "van Watervliet".

Hiëronymus was bekend voor de landwinningen in het Meetjesland, zo liet hij de Sint-Christoffelpolder in Watervliet bedijken. Dan volgden de drooglegging van de Jeronimuspolder, waar zich thans het dorpje Waterland-Oudeman bevindt en het Zeeuws-Vlaamse Waterlandkerkje, ook de bedijking van de Lauwerijne-polder tot in het ‘ambacht Bouchaute’ en de naar graaf Filips de Schone genoemde polder 'Sainct Philippine'.

Men schreef dat hij ervan droomde in Watervliet een nieuw Brugge te scheppen.

 

Hiëronymus Lauweryn bezat een woning in de huidige Gouden Handstraat te Brugge. Het huis werd vermeld als “huuse ghenaemt oudt watervliet, staende inde nieustraete bij sint-gillis”.

Ook had hij een stadspaleis te Mechelen, dat hij in 1508 overliet aan Margaretha van Oostenrijk, die er haar residentie van maakte.

De familie dankte haar macht en rijkdom aan de loyale steun aan de Bourgondische vorsten.

Stadspaleis in Mechelen

Hiëronymus Lauweryn blijft niet alleen bekend als zakenman maar ook als muziekliefhebber. Hij legde een verzameling aan van chansons en motetten voor gebruik in gezinsverband.

Het ‘chansonnier’ of ‘liederenboek’ werd vermoedelijk tussen 1495 en 1507 vervaardigd. Het wordt in Londen bewaard als ‘Handschrift Add. 35.087’ van de British Library en bevat voornamelijk wereldlijke werken.

Het grootste deel van het liederenboek wordt ingenomen door 63 Franse chansons. Daarnaast bevat het 25 Nederlandstalige polyfone liederen, meestal driestemmig en die nergens anders terug te vinden zijn. Zulke grote hoeveelheid Nederlandstalige liederen in zo'n collectie was destijds zeer opmerkelijk; vermoedelijk wilde hij liederen uit zijn geboortestreek bewaren voor het nageslacht.

Het liederenboek bevat onder andere werken van Alexander Agricola, Loyset Compère, Jean Mouton, Benedictus Appenzeller en zelfs Josquin des Prez. De meeste liederen zijn in het Frans of Nederlands; verder zijn er nog enkele in het Latijn en twee in het Italiaans. Bij één lied is in het liedboek de naam van een zekere ‘Laurentius’ opgenomen, waarvan men veronderstelt dat misschien ‘Lauweryn van Watervliet’ zelf de componist is geweest.
 

Hiëronymus had vijf kinderen uit zijn huwelijk met Jacqueline Pedaert uit Gent en drie uit zijn tweede huwelijk met Katrien Strabant uit Brugge.

 

Kinderen van Hiëronymus

De oudste zoon, Mathias Lauweryn (1486 - 1540), volgde Hiëronymus op als ‘heer van Watervliet’. Hij huwde Françoise Ruffault, de dochter van een financieel ambtenaar uit Rijsel.

Mathias Lauweryn overleed op 9 september 1540. Zijn weduwe, Françoise Ruffault, kocht op 5 april 1541 het ‘Hof van Sint-Joris’ van Margriet de Baenst. De familie de Baenst was eveneens een belangrijke Brugse familie en verwant met de familie Lauweryn.

De weduwe en de kinderen van Mathias Lauweryn hielden het Hof in bezit tot 1611. Het Hof kreeg de naam ‘Hof van Watervliet’.

Hof van Watervliet, Brugge

Een jaar eerder, in 1540, had de familie een buitengoed in Sint-Kruis te Brugge aangekocht, net buiten de stadswallen. Het was een omwalde, versterkte herenwoning met hoeve die het “Blauw Huis” heette. Het leek er op dat de familie de voorkeur gaf aan Brugge. Het Hof aan de Oude Burg betekende een rijker stadskwartier dat korte tijd later ook andere familieleden aantrok.

Blauw Huis, Sint-Kruis (Brugge) in de 16e eeuw

De tweede zoon, Marcus (1488 - 1540), werd na zijn studies aan de universiteit van Leuven en de universiteit van Bologna, kanunnik van de Sint-Donaaskerk op de Burg in Brugge. In 1519 werd hij er aangesteld tot deken.

Marcus onderhield zeer nauwe, vriendschappelijke betrekkingen met Erasmus, met de Spaanse humanist J.L. Vives en met de Nieuwpoortenaar Cornelius de Schepper (1503 - 1555), die in 1528 trouwde met Liesbeth Donche, de weduwe van zijn jonggestorven broer Pieter Lauweryn. Pieter Lauweryn (1489 - 1521) was de derde zoon van Hiëronymus.

Cornelius de Scheppere en Liesbeth Donche verwierven in 1547 het ‘Hof van Beveren’, momenteel Nieuwstraat 5-7. Beide hoven paalden met hun tuinen en achtergebouwen aan elkaar. De nieuwe echtgenoot van Liesbeth was een internationaal diplomaat en vertrouwensman van Keizer Karel.

Natuurkrachten, die meer dan eens de ruim 4000 hectare gewonnen land te Watervliet bedreigden en de betwistingen vanuit de kerk met betrekking tot de uitzonderingsstatus voor de ‘heerlijkheid Watervliet’ en andere heerlijkheden, bedreigden het familiebezit. Dit betekende ook dat de familie werd verwikkeld in langdurige en geldverspillende processen.

In 1565 overleed Françoise Ruffault, weduwe van Matthias, en haar inmiddels volwassen ongehuwde zonen verdeelden het familiebezit.

 

en Verder

Jan Lauweryn ambieerde een militaire loopbaan en was als militair in 1556 te Kamerijk (Cambrai) overleden.

Zoon Guido (1532 - 1588) kwam het oude hof in de Gouden Handstraat toe en de oudste zoon Marcus (1525 - 1581) erfde de ‘heerlijkheid Watervliet’. Marcus betaalde zijn broer Guido voor het ‘Hof van Watervliet’ aan de Oude Burg 350 pond, de helft van de geschatte waarde.

Marcus bleef ongehuwd en hij bracht zijn bibliotheek, muntkabinet en kunstverzameling onder in het ‘Blauw Huis’ in Sint-Kruis (museum Marci Laurini). Hij verbond het renaissance stadspaleis aan de Oude Brug met huizen in de Nieuwstraat, die aan de familie behoorden en realiseerde een stadsdomein met huizen en tuinen vanaf het ‘Hof van Watervliet’ tot aan de Dijver. Het ging onder meer over het ‘Hof van Beveren’ en “diverssche andere cleene huusinghen daer mede gaende”. Het ‘Hof van Beveren’ was bewoond geweest door Mathias Lauweryn, de oudste zoon van Pieter en Liesbeth Donche, en dus neef van Marcus. V55r 1569 had Marcus drie tot vier houten overkragende gevels laten vervangen door rechte stenen gevels “te merckelicke vercieringhe... ende decoratie van de stad”.

Marcus had, net als zijn broer Guido, verschillende Europese universiteiten bezocht, omdat het familiepatrimonium hen toeliet hun leven te wijden aan de studie van de antieke wereld. Uit het verzameld werk van Marcus sprong onder meer zijn belangstelling voor fraaie humanistische drukken van de Venetiaanse drukkersfamilies Manutius in het oog.

Marcus bezocht bibliofiele vrienden in Parijs en had goede connecties in het Antwerpse milieu van humanisten, verzamelaars en antiquairs. Via die Antwerpse connecties had Marcus in 1558 drukker-graveur en kunstenaar Hubertus Goltzius (overleden in 1583) naar Brugge gehaald om een reeks boeken over de geschiedenis van het antieke Griekenland en Rome uit te geven. Marcus trad op als mecenas en de drukwerken vonden een internationaal koperspubliek via Plantijn in Antwerpen. De eerste uitgaven dateerden van 1563 en 1566, waarna het wat moeizamer verliep, allicht mede door toedoen van zijn gebrek aan zakelijk inzicht.

Tussen deze huizen en het ‘Hof van Watervliet’, op de hoek van de Nieuwstraat en de Oude Burg, stonden nog twee huizen van de familie, waarvan één “met houten voorhooft ende overspronck”. Marcus maakte in 1569 zijn voornemen bekend aan de stad om ook deze huizen te renoveren en vroeg in ruil vrijstelling van de stedelijke accijnzen. In zijn pleidooi, verwees hij naar andere edellieden, die dit van het stadsbestuur hadden verkregen, omdat hun huizen de uitstraling van de stad ten goede kwamen. Ongetwijfeld speelde ook geldgebrek hierbij een rol, want sinds 1565 speelde zijn gebrek aan zakendoen hem als humanistisch intellectueel parten en hij had zijn moeder gemandateerd om de zakelijke belangen te behartigen.

Vanaf 1565 werden een groot deel van de bezittingen in Watervliet opnieuw door de zee verzwolgen en gingen inkomsten verloren.

 

Marcus verkocht met mondjesmaat percelen van het grote domein Hof van Watervliet en Hof van Beveren, en omliggende huizen. De kopers waren Anna Van Thiennes en zijn broer Guido. Marcus overleefde de Calvinistische republiek (1578 - 1584) in Brugge niet. Hij trok weg en overleed in 1581 anoniem in Calais.

Guido Lauweryn, de jongere broer van Marcus, werd de nieuwe ‘heer van Watervliet’ en erfde het Hof in de Oude Burg. Guido stierf in 1588 te Rijsel en het ‘Hof van Watervliet’ kwam in handen van Guido’s zoon Marc (overleden in 1610) en Guido’s dochter Françoise. Na de dood van zoon Marc, verkocht dochter Françoise in 1611 het Hof aan Peter Boddens.

Het familiepatrimonium was op dat moment nog maar een schijn van wat het een eeuw tevoren was geweest.

De crisis van de 16e eeuw had haar tol geëist.

Wapenkabinet van Lauweryn

Colofon

Een verhaal ontstaan naar aanleiding van een familie samenkomst, de ‘Saelaert connection, te Watervliet.

Het verhaal is samengesteld en verteld door Chris van Hevele.

Maar het blijft een verhaal met verwijzingen naar de geschiedenis. Er werden dan ook geschiedkundige bronnen geraadpleegd, meestal op het internet gepubliceerde items.

Een belangrijke en vooral leuke bron zijn ook de verschillende werken van ‘Jozef de Paepe’, die zeer geïnteresseerd was in de geschiedenis van Watervliet, Hij was een gevleugeld verteller en vlot met de pen. Meerdere werken van Jozef de Paepe zijn gepubliceerd, zoals ‘Watervliet, Koningswens en Ridderdroom’, ‘Paster Sies’ en andere.

Afbeelding28.jpg






Samen met de fratsen en deugnieterijen van ‘Paster Sies’, verteld door Paster Sies, in de persoon van Eddy van Hecke, tijdens de ‘Paster Sies-wandeling, is dit een gedroomde combinatie.

bottom of page